Siebrand Snor was een goede vriend van de Skaggerbrat. Hij was ook een hele knorrige brompot, maar Knuft had de Skaggerbrat al eens uitgelegd dat hij daar eigenlijk niets aan kon doen. ‘Je hebt vrolijke blijerds en knorrige brompotten,’ had Knuft gezegd, ‘daar doe je niets aan. Gelukkig maar, want stel je voor dat er alleen maar vrolijke blijerds zouden rondlopen in de wereld. Je zou er knorrig en brommig van worden.’
Siebrand Snor was bij de Skaggerbrat op de thee gekomen. Dat deed hij af en toe, en dan bromde hij over alles wat hem dwars zat. Maar vandaag had hij een vraag.
‘Kun je me leren vliegen?’ zei hij tegen de Skaggerbrat.
‘Maar Siebrand,’ zei de Skaggerbrat, ‘ik kan helemaal niet vliegen.’
‘Dat vroeg ik toch ook niet?’ bromde Siebrand. ‘Of jij kan vliegen? Ik vroeg of je het mij kunt leren.’
De Skaggerbrat moest daar even over nadenken. Hij had nog nooit iemand leren vliegen. Maar alle dingen die hij ooit had gedaan had hij ook ooit nog nooit gedaan. En al die dingen kon hij ook.
‘Luister,’ zei Siebrand Snor, die ongeduldig werd van al dat gedenk van de Skaggerbrat, ‘jij kunt niet vliegen. Maar als je het mij leert, kan ik het straks wel. En wie weet kan ik het jou dan leren. Dus vooruit met de geit. Waar beginnen we mee?’
De Skaggerbrat wilde daar eigenlijk ook even goed over nadenken, maar hij was bang dat Siebrand Snor dan weer zou gaan brommen. En dat vond hij altijd super-ongezellig. Dus zei hij: ‘Flapper maar eens flink met je vleugels.’
Siebrand Snor keek knorrig. ‘Ik heb helemaal geen vleugels,’ zei hij.
‘Hm,’ zei de Skaggerbrat., ‘heb je misschien iets dat er op lijkt?’
‘Ik heb armen en handen, werkt dat?’
De Skaggerbrat keek eens goed naar Siebrand Snor. ‘Ik weet niet of dat gaat werken. Kun je niet met je oren flapperen? Of misschien met je benen? Of je snor?’
Siebrand Snor probeerde eerst met zijn oren te flapperen. Dat vond hij heel moeilijk. Met zijn snor flapperen vond hij maar flauwekul, daar waren snorren niet voor, dus toen besloot hij het met zijn benen te proberen. Bij iedere flapper maakte hij een heel klein sprongetje de lucht in.
‘Ik denk dat het werkt,’ zei Siebrand Snor, ‘want ik ga bij iedere flapper een klein beetje de lucht in. Ik kom alleen ook steeds weer op de grond terecht.’
‘Volgens mij hoort dat bij vliegen,’ zei de Skaggerbrat, ‘vogels komen toch ook af en toe weer op de grond.’
Nu dacht Siebrand Snor even na.
‘Misschien,’ zei de Skaggerbrat, ‘moet je met je armen, benen en oren flapperen, allemaal tegelijk. En dan flink veel oefenen natuurlijk, want je moet niet denken dat je met een lesje zo maar even hup kunt vliegen als de beste.’
‘Hm,’ bromde Siebrand Snor, ‘dat is wel jammer. Ik had eigenlijk gehoopt dat je me wel even hup zo kon leren om als de beste te vliegen. Maar als jij het zegt…’
‘Goed je best doen en de volgende keer dat je op de thee komt gaan we verder.’
Dat vond Siebrand Snor een goed idee. En hij vertrok, al flapperend met zijn benen en armen en oren.
‘Goh,’ dat de Skaggerbrat bij zichzelf, ‘ik heb iemand leren vliegen. Ik hoop dat Siebrand Snor veel blijft oefenen, dan hij het mij straks ook leren.’