‘Ik mag een wens doen.’ zei Knuft. Hij zat op een grote steen naast de Skaggerbrat, die net bezig was de klitten uit zijn vacht te halen.
‘Oh?’ zei de Skaggerbrat, en hij keek Knuft aan. ‘Wat leuk. Hoe komt dat zo?’
‘Hoe komt wat zo?’ zei Knuft.
‘Nou, dat je een wens mag doen.’ zei de Skaggerbrat.
‘Waarom moet dat ergens door komen?’ zei Knuft weer. ‘Toen ik vanmorgen wakker werd, dacht ik bij mezelf: beste Knuft, heeft iemand ooit tegen je gezegd dat je ab-so-luut geen wens mag doen? En ik antwoordde mezelf: mijn waarde Knuft, wat een uitstekende vraag. Nee, dat heeft niemand ooit gezegd. En dus, beste Skaggerbrat, mag ik een wens doen.’
De Skaggerbrat dacht er even over na. Er was geen speld tussen te krijgen, besloot hij uiteindelijk.
‘En wat ga je wensen?’ vroeg hij Knuft.
‘Hoho,’ zei Knuft, ‘niet zo snel. Een wens doen is niet zomaar even iets, daar moet goed en diep over nagedacht worden. Stel je voor dat iedereen zomaar een beetje in het wilde weg zou gaan wensen. Dat zou een mooie janboel worden.’
Toen waren ze een tijdje stil. Knuft omdat hij aan het nadenken was over zijn wens, de Skaggerbrat omdat hij gewoon even niets te zeggen had.
Maar toen schoot hem toch iets te binnen.
‘Zeg Knuft,’ zei hij.
‘Ja?’ zei Knuft.
‘Ik zat daarnet even te denken aan alle dingen die ooit tegen mij gezegd zijn. En volgens mij is tegen mij ook nooit gezegd dat ik ab-so-luut geen wens mag doen.’
‘Oh, maar dat is goed nieuws, Skaggerbrat!’ zei Knuft opgetogen. ‘Dan mogen we allebei een wens doen!’
Maar de Skaggerbrat keek helemaal niet blij. ‘Goed nieuws?’ zei hij. ‘Maar dan moet ik ineens heel goed nadenken over wat voor wens ik moet doen! Ik vind het maar niks hoor. Moet je zien hoe lang jij al aan het nadenken bent. En jij bent veel beter in nadenken dan ik!’
Daar moest Knuft hem gelijk in geven. En hij ging bedenken of hij iets kon doen voor zijn vriend, die nu zenuwachtig naast hem zat te wiebelen.
‘Ik zou,’ zei hij tenslotte, ‘ik zou kunnen wensen dat jij nooit en te nimmer een wens mag doen.’
‘Ja hoor eens,’ zei de Skaggerbrat, ‘en wat nou als me ineens een geweldige wens te binnen schiet? Dan mag ik die zeker niet doen, omdat jij gewenst heb dat ik nooit en te nimmer een wens mag doen!’
Dat wilde Knuft niet op zijn geweten hebben.
Toen kwam Bombom Arie langs. Hij was, zoals iedere dag, een wandelingetje aan het maken, en vandaag had hij bedacht dat hij wel even langs kon gaan bij de Skaggerbrat. ‘Nounou,’ zei hij, ‘wat een genadenk hier. Ik kon jullie van een kilometer afstand al horen nadenken. Wat scheelt er?’
Knuft en de Skaggerbrat vertelden het hem.
‘Maar beste Skaggerbrat,’ zei Bombom Arie, ‘je hoeft toch helemaal niet meteen, per sé, sante pede een wens te doen? Wacht gewoon tot er eentje te binnen schiet. En tot die tijd hoef je je helemaal niet bezig te houden met die onzin!’
‘Weet je het zeker?’ vroeg de Skaggerbrat.
‘Desnoods wens je dat het zo is.’ zei Bombom Arie, en hij liep door. Want er moest nog heel wat gewandeld worden die dag.
Dat vond de Skaggerbrat een goed idee. En hij wenste dat hij helemaal niet meteen, per sé, sante pede een wens hoefde te doen. Er viel een last van zijn schouders.
‘Knuft?’ vroeg hij.
‘Ja?’
‘Zullen we verstoppertje spelen?’
‘Ja, dat vind ik wel een goed idee.’
En ze speelden verstoppertje. En de Skaggerbrat won.