De Skaggerbrat werd wakker. Dat was een gek gevoel. Het leek alsof hij het nog nooit eerder had gedaan, wakker worden. Hij voelde zich alsof hij daarnet nog een lege, gerimpelde ballon was die iemand ineens -plop- had opgeblazen. En, nu hij er over nadacht, hij kon zich eigenlijk ook niet herinneren dat hij was gaan slapen.
Hij deed zijn ogen open. Eerst eentje, voorzichtig. Daarna, iets sneller, de ander.
‘Dat is gek,’ dacht hij bij zichzelf, ‘ik zie helemaal niets. En dat is niet alleen gek, het is vooral heel erg saai. Wat moet ik nou de hele tijd doen, in m’n eentje, terwijl er verder helemaal niks is? Dat zal me snel gaan vervelen.’
Dus bedacht hij de wereld.
Nou ja, hij bedacht de wereld zoals hij vond dat die eruit moest zien. Voor een deel zag die eruit zoals werelden er altijd wel uitzien. Met bergen en bossen en zeeën, rivieren en beekjes, met bloemen die in de lente heerlijk roken en bomen die ‘s zomers prachtig groen waren en in de herfst verkleurden naar geel en rood en tenslotte bruin. Want ja, bloemen had de Skaggerbrat even daarvoor al bedacht. Net als lente, zomer, herfst en winter. Dat was vlak nadat hij de zon en de maan had bedacht, en sneeuw, want ja, wat heb je aan een winter zonder sneeuw?
Hij was er een hele tijd mee bezig en hij bedacht zoveel dat hij op het einde allang niet meer wist wat hij in het begin allemaal had bedacht. Maar dat deerde hem niet – hij vond het veel te leuk om er steeds iets nieuws bij te verzinnen: daar komt het Huppelpad, daar stroomt de Briesende Beek en daar, bij dat leuke houten bruggetje, woont Bombom Arie. En sla je daar rechtsaf de kronkelweg in, dan loop je door de Wirwarwei en langs het Hellend Vlak en als je dan alsmaar rechtdoor loopt, loop je vanzelf tegen het huis van Knuft aan. Knuft was de Skaggerbrats beste vriend.
En zo bedacht en bedacht hij maar, de Skaggerbrat. Totdat hij, na een hele, hele lange tijd dacht: ‘Zo, nu ben ik er wel even klaar mee. Want nu ik al die dingen heb bedacht, hoef ik me voorlopig niet te vervelen.’
Er ontbrak eigenlijk nog maar één ding en hij wist precies wat. Hij bekeek de plekjes in de wereld die hij had bedacht één voor één, en uiteindelijk bleef zijn blik rusten op de Puddingvallei. Die had de Skaggerbrat bedacht vlak nadat hij pudding had bedacht en er achter was gekomen dat het zijn lievelingseten was. ‘Ja,’ dacht hij, ‘de Puddingvallei. Dat is wel een mooie plek. En hij maakte een denkbeeldige cirkel in een hoekje van de vallei. En precies in het midden daarvan bedacht hij zichzelf. Want wat had hij nou aan een wereld waar hij zoveel moeite in had gestopt als hij er zelf niet in zat? En hij keek om zich heen en snoof de geuren op van de lentebloemen in de Puddingvallei. En hij zag dat de zon op het punt stond om onder te gaan. Hij deed zijn ogen dicht en dacht bij zichzelf: ‘Het was wel een mooie dag vandaag.’ En hij viel in slaap.