Daar zit ie dan,
Rupert-Jan,
gelijk te hebben in zijn stoel.
Hij kijkt uit het raam en denkt:
‘Dat is dus wat ik bedoel.
Die lui op straat die zijn zo dom.
Komen daar bij bosjes om,
omdat ze lachen om gevaar.
Regels volgen? Vergeet het maar.
Rood negeren zonder te remmen,
zwemmen waar je niet mag zwemmen,
oversteken zonder kijken.
Niet gek dat er zoveel bezwijken’
En ’s avonds denkt hij steeds voldaan:
‘Ik ben alweer niet dood gegaan.’
Daar zat ie dan,
Rupert-Jan,
dag in dag uit in zijn fauteuil.
Gelijk te hebben, ja dat wel.
Hardop pratend: ‘Luister, lui,
de feiten laten duidelijk zien:
ik loop tot nu toe tien op tien.
Ik heb gelijk, ik weet het best.
Ik ben geslaagd voor elke test.’
Er was maar één ding dat hem stoorde:
er was niemand die hem hoorde
Zijn Facebook-posts kregen geen likes.
Zijn vlogs trokken maar geen bekijks.
Niemand kwam voor raad naar ‘m toe.
Geen krant belde voor ‘n interview.
Daar lag ie dan,
Rupert-Jan,
vredig, languit in z’n kist
Hij was vreselijk oud geworden,
dus hij had zich niet vergist.
Op z’n sterfbed zei hij nog
‘Preken? Bloemen? Laat het toch.
Ik hoef bijna niks, graveer alleen
dat ik gelijk had op m’n steen.’
‘t Pakte anders uit, zou blijken
Wie vandaag bij ’t graf gaat kijken
Leest: ‘Hier ligt onze Rupert-Jan.
Man
o man
o man
o man,
wat kon die kerel zeiken.’