een kort verhaal door Wouter Klein Ikkink
1.
Henk Groenling zat op het kunststof stoeltje in de keet die zijn oom Teun een kantoor noemde. Het formica tafeltje voor hem vloekte met zijn crèmekleurige maatpak. Hij gaf de tafel een duwtje. Het ding wiebelde gevaarlijk. Henk keek naar het achterhoofd van Teun, die koffie aan het inschenken was aan een klein aanrechtje. Hij moest toegeven dat de man voor iemand van drieënzestig jaar niet mocht klagen over zijn bos met krullen. Zelf maakte hij zich met zijn zevenendertig lentes al zorgen over zijn dunner wordende haar. Zijn barber kon het nu nog wel camoufleren met knipwerk en mousses, maar binnenkort zou hij over implantaten moeten gaan nadenken.
‘Hoe gaan de zaken, Teun?’ vroeg Henk. Hij wist wat het echte antwoord was: matig, louche en amateuristisch. Teun en zijn zoon Vincent waren prutsers. Te lui om te werken voor hun geld, maar te dom om er op een andere manier aan te komen zonder gesnapt te worden.
‘Het gaat wel. Maar het is een moeilijke markt hè.’
Jezus, dacht Henk. Een moeilijke markt. Hij was zelf een jaar bezig geweest om een handjevol aannemers onder contract te krijgen voor zijn bouwproject. Het was de godvergeten Gouden Eeuw voor aannemers. Het feit dat de onderneming van een halffabricaat als Teun überhaupt kon bestáán bewees dat al.
De keet schudde toen Vincent binnenstapte en de deur dicht smeet. ‘Hé neef!’ zei hij joviaal toen hij Henk zag, terwijl hij een sjekkie tussen zijn lippen probeerde te klemmen. Henk knikte hem weinig enthousiast toe.
‘Waar hebben we je bezoekje eigenlijk aan te danken?’ vroeg Teun.
Kijk hem nou, dacht Henk bij zichzelf. Teun Groenling, stamhouder van een criminele familie die een halve eeuw geleden de schrik van de omgeving was. Opa Anton had gesmokkeld, gestookt, gestolen en overvallen gepleegd. Hij was scherp, slim, en meedogenloos als het nodig was. Na zijn onvrijwillige pensionering in de Koepel in Breda viel de organisatie in rap tempo uit elkaar. Er waren te veel mensen die Anton Groenling al een hele tijd beu waren en hun kans schoon zagen om de familie de rug toe te keren. En het verhaal van Teun en Vincent was er al decennia lang één van mislukte slechte ideeën, halfbakken plannetjes en een abonnement op de cel. Nooit lang trouwens, omdat ook rechters het gefröbel van de twee niet beschouwden als echte criminaliteit. Echte criminaliteit, wist Henk, is planmatig, doelgericht, georganiseerd. Zoals hijzelf.
Henk nam een slok koffie en wachtte even met antwoorden. Hij deed hem deugd om te zien dat Teun en Vincent ongemakkelijk werden van de stilte in het kantoortje. Toen zei hij: ‘Zoals je waarschijnlijk allang weet, beste oom, ben ik onlangs gebeld door Aukje.’
‘Aukje?’
‘Je schoonzus?’
‘Ja ja, ik weet wie Aukje is -’
‘Gelukkig maar. En zij vroeg of ik voor het Appelstede-project misschien nog behoefte heb aan een extra aannemer,’
‘Oh, dat klinkt -’
‘en dat heb ik niet.’
‘Oh.’
‘Maar zoals je wel weet,’ zei Henk met nadruk, ‘ben ik een familieman. Dus heb ik nog eens nagedacht.’
Henk keek naar de hebberige tronies van Teun en Vincent. Als honden die een bot zien, dacht hij bij zichzelf. ‘En ik denk dat ik jullie wel kan gebruiken.’
‘Dat is heel fijn, Henk. Dankjewel,’ zei Teun. ‘Wat wil je dat we-’
‘Niets. Ik wil dat jullie niets doen. Als de bouw over een paar weken begint, komen jullie iedere dag met een bestelbus dingen uitladen. Maakt niet uit wat, als het er maar uitziet alsof het op een bouwplaats thuishoort. En tegen het einde van de dag komen jullie opnieuw en laden jullie het weer in. En verder wil ik dat jullie uit de buurt blijven. En wat ik zeker niet wil,’ zei Henk, en hij keek zijn oom en vervolgens zijn neef aan met een doordringende blik, ‘is dat jullie één of ander plannetje bedenken om er nog beter van te worden. Jullie mogen een puntje van de taart omdat je familie bent, maar dit is mijn project. En jullie gaan dat niet verneuken. Begrepen?’
Teun en Vincent keken elkaar even aan. Ze onderdrukten zichtbaar de neiging om elkaar te high-fiven. Teun trok zijn gezicht in de plooi en keek naar Henk, die inmiddels was opgestaan. ‘Begrepen Henk. Ik zal een offerte maken.’
‘Ja grappig,’ antwoordde Henk. ‘Ik mail je straks de offerte. Vul je KvK-gegevens in en mail hem terug. Dank je voor de koffie Teun.’ En hij beende de deur uit.
2.
Ernest Scheele keek door het raam van het restaurant naar buiten. Zijn blik gleed over zijn metallic Opel Astra op de hobbelige parkeerplaats met gescheurd asfalt naast het gebouw, naar de glimmende Audi SUV die er net naast kwam staan, en naar de beige geluidwal op de achtergrond, die leek op de zijkant van een reusachtige zeecontainer. Het etablissement dat Scheele had uitgekozen voor zijn ontmoeting was ooit een wegrestaurant geweest, direct naast een afslag van de A2. Toen kwam de stad met ambitieuze plannen waarin thema’s als mobiliteit, duurzaamheid, leefbaarheid en zakken vol geld voor grote aannemersbedrijven centraal stonden. Het stuk snelweg werd een tunnel, de afslag werd verlegd en de aanvoer van uitgehongerde vrachtwagenchauffeurs, obese sales executives en moegestreden gezinnetjes was afgeknepen.
Het wegrestaurant was jaren geleden al opgedoekt, maar het gebouw was samen met een inmiddels onbemand tankstation blijven staan in de oksel van een lokale weg, het talud van een spoorbaan en een energiecentrale. Nu was het een pop-up restaurant en meetingcentrum en zat Scheele in zijn eentje in een ruimte met zeker twintig tafels, waarvan hij zich niet kon voorstellen dat ooit de helft bezet zou zijn. Hoe deze tent in vredesnaam geld verdiende was een vraag waarop hij het antwoord heel graag niet wilde weten.
Scheele zag hetzelfde sentiment in de blik van Henk Groenling, de eigenaar van de Audi, die binnen kwam lopen. Hij voelde een steek van jaloezie toen hij de vanzelfsprekende nonchalance zag waarmee de man zich bewoog in zijn perfect passende pak. Zelf droeg hij een lichtblauw confectie-overhemd boven een zwarte spijkerbroek en had hij een riem nodig om de boel nog een beetje om zijn plek te houden.
‘Ernest Scheele,’ zei Henk bij wijze van begroeting, ‘dat is lang geleden.’ Het was een feitelijke constatering. Uit Henks toon en uitdrukking viel niet op te maken of hij het jammer vond, of dat het wat hem betreft nog wel wat langer had mogen duren. ‘Henk,’ zei Scheele, en hij probeerde even neutraal te klinken.
‘Bijzonder plekje,’ zei Henk, toen hij een muntthee had en Scheele zijn volgende kop koffie.
‘Het leek me handig als we niet samen gezien worden in Honsdrecht. Jij met je bouwproject, ik in de gemeentecommissie bouwvergunningen… Net nu de bouw van Appelstede stil ligt vanwege problemen met de vergunning.’
Henk legde zijn handen op elkaar en leunde naar voren. ‘Het lijkt me sowieso niet iets dat de verkeerde mensen moeten zien, jij en ik aan dezelfde tafel. Dacht je ook niet?’
‘Dat ook natuurlijk…’
Wat een kutochtend, dacht Henk bij zichzelf. Eerst Teun en Vincent, nu moet ik interacteren met dit geval.
Ernest Scheele was de zoon van Simon Scheele, een boekhouder die jarenlang geld had witgewassen voor de Groenlings. Tot dat moment waarop het allemaal fout ging, en de familie Scheele door opa Groenling geëxcommuniceerd werd. Nu was Henk doorgaans niet iemand die lang in het verleden bleef hangen, dat had minder te bieden dan de toekomst, maar familie is familie en een verrader is een verrader. Toch was hij ingegaan op de uitnodiging van Scheele om een kop koffie te drinken. Er was immers dat gedoe met die milieuvergunning die opnieuw beoordeeld moest worden, onder anderen door Ernest Scheele.
‘Dus misschien kun je me uitleggen waarom je me wilde spreken?’ zei Groenling.
‘Kijk, Henk. Wij, ik bedoel jouw familie, en mijn familie, zijn de laatste, wat, twintig jaar,’
‘Zesentwintig jaar,’ zei Henk koeltjes.
‘Oh, zo lang alweer? Wat gaat de tijd toch snel… Maar, hebben elkaar dus zesentwintig jaar niet echt gesproken. En misschien moeten we de strijdbijl begraven.’
Henk trok zijn wenkbrauwen op. ‘Je hebt mijn familie anders wel een kunstje geflikt, Ernest.’
‘Zeker. Dat spijt me ontzettend en ik het graag terugdraaien, maar helaas pindakaas. Maar wat we wel kunnen doen, is afspreken dat we elkaar vanaf nu geen kunstjes meer flikken. Hoe vind je dat?’
‘En wat bedoel je daar precies mee?’
‘Nou, hoe zou je het bijvoorbeeld vinden als die milieuvergunning voor Appelstede bij de herziening wordt goedgekeurd?’
Henk zette zijn ellebogen op de tafel en plaatste de vingertoppen van linker- en rechterhand tegen elkaar. ‘Ik had begrepen dat er een zeldzame salamander op het terrein leefde?’
‘Ach weet je,’ zei Scheele, ‘die beesten hebben pootjes. Zo zijn ze er, zo zijn ze weer weg. Het is eigenlijk vooral een kwestie van op het juiste moment zoeken.’
‘En jij,’ zei Henk langzaam, ‘jij weet wat het goede moment is?’
‘Ik zit in de commissie, en ik denk dat ik wel wat voor je kan betekenen.’
Op dat moment begon Ernests telefoon te trillen in de zak van de jas dat over zijn stoel hing. ‘T-t-t-t-t-t-t-t-tering-tyfus-takketrut!’ riep de stem van een allang vergeten Nederlandse punkzanger. Ernest worstelde de telefoon uit de jaszak en drukte de beller weg. ‘Mijn ex-vrouw,’ zei hij, bij wijze van uitleg.
‘Charmant,’ zei Henk. ‘Maar om terug te komen op ons gesprek. Waarom zou je mij helpen?’
Ernest lachte alsof hij zojuist een goede mop had gehoord. ‘Ik dacht dat jullie zo’n doorgewinterde criminele familie waren. Ja Henk, waarom zou iemand als ik jou nu helpen om een prestigieus bouwproject te voltooien waar het geld straks met bundeltjes tegelijk uit komt vallen?’
‘Ah,’ zei Henk. De eikel wilde gewoon centen hebben. Dat was bekend terrein voor hem. ‘Wanneer kan ik m’n goedkeuring krijgen?’ vroeg hij.
‘Vanavond is er vergadering, in principe kan hij er dan al door.’
Henk stond op. ‘Dan praten we in principe morgen verder.’
‘Ik wil vijf procent, Henk.’
‘Twee.’
‘Drie, en een voorschot.’
Henk zuchtte. ‘Prima. Bel mijn kantoor als de vergunning er door is. En mochten we elkaar ooit nog een keer in levende lijve moeten zien,’ hij keek met een zuinige blik om zich heen, ‘dan kies ik wáár.’
Ernest keek hem na terwijl hij de deur uitliep, in zijn proletentank stapte en wegreed. Zesentwintig jaar aartsvijanden, dacht hij. Alleen maar omdat hij zich op zijn achttiende had laten meeslepen door zijn vriend Vincent en diens vader Teun. Ze hadden een dealtje gesloten, iets met een tas vol pillen, en hadden ‘s avonds op een bedrijventerrein afgesproken met hun klanten. Ernest hoefde alleen maar op de uitkijk te staan om een leuk zakcentje te verdienen. Maar als de smerissen de ‘klanten’ zijn waar je mee afgesproken hebt, heb je weinig aan een uitkijk.
Tijdens het politieverhoor vertelde Ernest het hele verhaal, en hij legde uit wat zijn zeer beperkte rol daarin was geweest. Naderhand kwam hij er achter dat de Groenlings hadden verwacht dat hij zijn mond zou houden. Ernests getuigenverklaring zorgde ervoor dat Teun en Vincent een paar jaar cel kregen, tot woede van opa Anton en de rest van de familie. Zo begon de vendetta, die wat hem betreft al jaren nergens meer over ging. Het koninkrijkje van de familie Groenling was nooit veel meer geweest dan een buurtsuper in de multinationale wereld van de georganiseerde criminaliteit, en inmiddels was het alleen nog maar een stinkend hok vol zwarte schapen.
‘T-t-t-t-t-t-t-t-tering-tyfus-takketrut!’ zei Ernests telefoon. Hij vloekte binnensmonds. Natuurlijk wist hij ook wel dat hij deze maand nog geen alimentatie had betaald, dat zij toch ook de rekeningen moest betalen, dat hun kinderen ook moesten eten en sporten en nieuwe kleren moesten hebben en dat hij een slappe zak was en waarom dacht hij dat ze bij hem weg was gegaan en wilde hij soms dat hun kinderen hem zouden haten en –
Hij drukte de oproep weer weg. Vendetta’s zijn een leuk tijdverdrijf voor mensen die het zich kunnen veroorloven, dacht hij, maar hij had geld nodig. Niet alleen vanwege die alimentatie – het kutwijf zou ook gewoon kunnen gaan werken in plaats van de hele dag kettingrokend en Tiktokkend op de bank te liggen – maar van zijn werk als zelfstandig boekhouder en bij de gemeentelijke commissie kon hij amper rondkomen. Dus toen er problemen bleken te zijn met de vergunning voor Appelstede, had hij zijn kans geroken. Eén of andere plaatselijke kuthippie was met het verhaal van de salamander gekomen en dat kon voor de gemeentelijke commissie een reden zijn om moeilijk te gaan doen. Maar het hoefde niet.
3.
Toen Ernest de parkeerplaats van het gemeentehuis op reed, zag hij de Corolla van Aukje Groenling – Bergman al staan. Ze was de weduwe van een broer van Teun Groenling. Aukje zat ook in de commissie, en het was publiek geheim dat dat was om de belangen van haar schoonfamilie te behartigen. De commissiebijeenkomsten waren zelden spannender dan een bridgeavondje, maar de broodjes waren lekker en de leden kregen iedere kerst een mooie fles wijn. De taak van de commissie was om te controleren of vergunningen juridisch in orde waren, en zo niet, ze terug te sturen naar de gemeenteraad. In theorie kon ze een project blokkeren door de vergunning keer op keer terug te sturen naar de raad, maar in de praktijk geloofden Honsdrechters in de kracht van het soort vriendjespolitiek waarbij volwassen mensen elkaar recht in de ogen kijken, ferme handdrukken geven en mondelinge afspraken maken.
Aukje zat als een soort verlepte boeddha aan de vergadertafel. Met haar lange grijze haren, leeggelopen hamsterwangen en de vormeloze gewaden die ze altijd droeg deed ze Ernest steevast denken aan de pratende composthoop uit de Freggels. Ernest mompelde iets dat op ‘Goedenavond’ leek en liep naar de tafel naast de koffiemachine, waarop een schaal met broodjes stond. Hij bekeek de goed belegde broodjes met brie, ossenworst, paté, en vroeg zich af welke hij nu wilde en welke mee naar huis ging.
‘De vergunning voor Appelstede staat op de agenda,’ zei Aukje. ‘Schijnt een zeldzame salamander te leven daar. Bedreigde diersoort. Daar kan niet zomaar een flatgebouw op gezet worden. We moeten wel de natuur beschermen.’
‘Och,’ zei Ernest zo nonchalant mogelijk, terwijl hij een broodje ossenworst op een bordje legde, ‘ik weet het niet. Volgens mij heeft niemand die salamander daar ooit gezien. We moeten wel meer hebben dan een bewering van één iemand om een vergunning voor zo’n groot project te blokkeren.’
‘Ik denk wel dat we het eerst goed moeten onderzoeken. Als dat stuk bos het broedgebied is van een bedreigde diersoort, kun je er niet zomaar gaan graven.’
‘Volgens mij broeden salamanders niet. Maak je geen zorgen. Ik ga die vergunning echt niet terugsturen naar de raad omdat iemand roept dat ie er een amfibie heeft gezien.’
‘Maar ik ga niet zomaar goedkeuring geven aan een project dat de biodiversiteit in de toch al kwetsbare natuur van Honsdrecht bedreigt.’
Ernest keek de vrouw vol ongeloof aan. Wat gaan we nou beleven, dacht hij. Gaat Aukje nu moeilijk doen over het project waarvan iedereen in het dorp weet dat neef Henk er de grote klapper mee gaat maken die de familie Groenling weer op de kaart zal zetten, ook al is het maar de kaart van Honsdrecht en omgeving?
‘Ik meen het, Ernest,’ zei Aukje, ‘ik vind dat we de vergunning moeten terugsturen. Jij niet dan? Jij bent toch ook begaan met de natuur?’
Scheele vroeg zich af wanneer hij haar, of iemand anders, het idee kon hebben gegeven dat hij iets gaf om ecosystemen, biodiversiteit, het klimaat of kleine slijmerige beestjes die in vochtige spleten leefden en die voor zover hij wist nog nooit ergens iets aan hadden bijgedragen. En Aukje had ook nog nooit openlijk haar liefde betuigd voor de Honsdrechtse natuur, zeker niet als ze een belemmering vormden voor een familielid dat op het punt stond al dat groens te vervangen door een ambitieuze verzameling luxe appartementen.
‘Aukje,’ begon hij, maar toen begonnen de andere commissieleden binnen te druppelen. De gesprekken gingen al snel over voetbal, kinderen, auto’s en het naderende Songfestival, totdat de voorzitter de vergadering opende. Ernest keek naar Aukje, die zijn blik beantwoordde met een strijdbare uitdrukking op haar gezicht. De avond kon wel eens vervelender worden dan hij vooraf had verwacht.
4.
‘Ernest,’ zei Henk zodra Ernest de telefoon had opgenomen.
‘Henk.’
‘Begrijp ik nou goed dat jullie er gisteren niet uitgekomen zijn?’
‘We hebben inderdaad wat meer tijd nodig. Ik had eerlijk gezegd verwacht dat-’
‘Ik had ook een verwachting, Ernest. Die had iemand namelijk bij me gewekt.’
‘Dat snap ik.’
‘Ik dacht, zesentwintig jaar is een lange tijd. Mensen veranderen. Verdienen misschien wel een tweede kans. Was dat naïef van me?’
‘Henk, zonder mij was je aanvraag gisteren al teruggestuurd naar de raad. Had je nog eens minstens drie maanden kunnen wachten. Nu gaan we volgende week verder praten.’
‘Vreemd. Ik dacht dat ik mét jou helemaal niet meer hoefde te wachten.’
‘En als jij binnenkort thee gaat drinken met je tante, komt het volgende week alsnog goed.’
‘Wat bedoel je?’
‘Ik bedoel, Henk, dat jouw lieve tante meer van salamanders lijkt te houden dan van haar schoonfamilie. Ze hield zo’n gloedvol betoog voor dat kutbeest dat ze de halve commissie mee kreeg.’
‘Wat? Aukje?’
‘Heb je nog meer tantes in de commissie zitten? Ben je vergeten haar een kerstkaart te sturen, Henk?’
‘Godverdomme.’
5.
‘Ik snap het niet, Aukje. Leg het me nog één keer uit.’ Teun zat aan het barretje dat de woonkamer van Aukjes huis scheidde van de open keuken. Achter hem stond Vincent met zijn handen in zijn zakken verveeld om zich heen te kijken. ‘Je regelt een leuk klusje voor ons op Henks project, en vervolgens ga je moeilijk doen over de vergunning.’
‘Dat heet voortschrijdend inzicht, Teun,’ zei Aukje, en ze zette twee Nespresso’s op de bar. Ze ging verder: ‘Een tijdje terug heb ik Henk gevraagd om jullie wat te doen te geven. Hij heeft het goed en als familie moet je elkaar helpen, nietwaar?’
‘Zeker.’
‘En nu Anton er niet meer is, heeft deze familie iemand nodig die de zaken regelt.’
‘Maak je geen zorgen Aukje, ik weet wat er van me verwacht wordt.’
Aukje keek haar zwager aan met een blik die volzinnen sprak. Godzijdank heb je iemand die doorheeft wat een ontzettende sukkel je bent, zei de blik, zonder mij zou je nog geen sixpack bier kunnen openen zonder jezelf per ongeluk te wurgen met het plastic houdertje, maar het geeft niet, je hebt het zelf niet door en daar kun je helemaal niets aan doen. In de twintig jaar dat Aukje getrouwd was geweest met wijlen meneer Groenling had ze de blik vrijwel dagelijks geoefend, en inmiddels was hij geperfectioneerd.
‘Teun, wat er van jou verwacht wordt is dat je je best doet om uit de problemen te blijven. En om je zoon uit de problemen te houden. Niet aankomen!’ Dat laatste riep Aukje naar Vincent, die met zijn neus vlak voor het machinegeweer stond dat boven de schoorsteenmantel aan de muur hing. Zijn rechterhand trok schielijk terug.
Teun had het verhaal van het wapen al tientallen keren aan moeten horen. Het was een replica van een AR-15 en was als rekwisiet gebruikt bij de opnames van Scarface. Onder de loop zat een granaatwerper. Aukje had het ooit cadeau gekregen van Simon Scheele, toen die twee verkering hadden. ‘Jongen,’ zei hij tegen Vincent, ‘hoe vaak heeft tante Aukje je nou al gezegd dat je daar niet aan mag komen?’
‘Maar ik vind het zo’n mooi ding, pa.’
Teun richtte hij zijn aandacht weer op Aukje. ‘Hoe bedoel je, uit de problemen blijven?’
‘Ik bedoel,’ zei Aukje op vermoeide toon, ‘dat iedereen zijn eigen talenten heeft. De één wat meer dan de ander,’ voegde ze daar aan toe, terwijl ze een blik wierp op Vincent, die inmiddels zijn telefoon tevoorschijn had gehaald en grinnikte om Tiktok-filmpjes, ‘en ik heb het talent om de zaken in deze familie te regelen.’
‘Aukje, ik-’ begon Teun, maar ze legde hem met een handgebaar het zwijgen op.
‘Daarom vroeg ik Henk dus om jullie aan een klus te helpen. En daarom heb ik, toen ik nieuwe informatie kreeg, gisteren gezorgd dat de goedkeuring van de vergunning voor dat project in ieder geval nog een week op zich laat wachten.’
‘Nieuwe informatie?’
‘Nieuwe informatie. Ik ben de papieren van Anton aan het ordenen.’
‘Jij? De papieren van pa? Daar wist ik niks van.’
Aukje ging onverstoorbaar verder: ‘Daarbij vond ik iets dat mijn aandacht trok. Herinner je je nog de overval op de Spaarbank?’
‘Natuurlijk!’ Teuns ogen glinsterden. ‘Dat was één van pa’s favoriete verhalen. Ze dachten alleen maar geld en juwelen te vinden in die kluisjes, maar ze vonden goudstaven. En ze werden op de hielen gezeten door de flikken, dwars door Honsdrecht. Die wisten ze net lang genoeg af te schudden om de buit te verstoppen. En toen de politie ze uiteindelijk te pakken kreeg, was de kofferbak leeg.’
‘Precies. En weet je wat er ooit gebeurd is met die buit?’
‘Is die ooit nog gevonden?’
‘Nee, Teun. Anton en zijn kornuiten hebben die kist met goudstaven begraven en werden vlak daarna gepakt en veroordeeld. En Antons medeovervallers zijn allemaal kort na hun vrijlating onder verdachte omstandigheden om het leven gekomen.’
‘Dus pa heeft ze koud laten maken, zodat hij de buit kon opgraven?’
‘Ja. Maar pa dacht altijd dat ze de goudstaven in het Woenseler Bos hadden begraven. Ik denk dat hij zich vergiste en dat ze in het Mispelpark waren toen ze de buit begroeven.’
‘Het Mispelpark?’ zei Teun, ‘Maar dat is -’
‘Appelstede. Inderdaad. Zie je nou waarom je mij de zaken moet laten regelen?’
‘Maar Aukje, dit kunnen we Henk toch gewoon vertellen?’
Aukje lachte schamper. ‘Henk! Die denkt dat hij de nieuwe Groenling-godfather is. Met z’n maatpakken en z’n vriendjes op de Zuidas. Die denkt dat een criminele organisatie een ceo heeft en boeven die iedere ochtend een standup houden. Als het aan hem ligt, werken we straks allemaal voor de Henk Groenling Holding, met een postadres op de Kaaimaneilanden. Als we hem vertellen over die buit, dan graaft hij hem zelf op, geeft ons een vindersloontje voor de moeite en investeert het in één of andere offshore-onderneming. En dat is niet oké, Teun. Dit is een tas met goud, begraven door een boef. Als wij die opgraven, dan horen wij gewoon die goudstaven in onze zakken te steken. Dat is wat boeven doen en dat is hoe Anton het gewild zou hebben.’
De bel ging en Aukje liep naar de gang. Een paar tellen later kwamen Aukje en Henk de woonkeuken binnen lopen. Henk keek met lichte verbazing naar Teun en Vincent. ‘Zo, familiebezoek?’ vroeg hij.
‘Hoi Henk,’ zei Teun, en hij wierp een snelle blik op Aukje, die achter Henk de kamer in kwam. Ze keek hem aan en schudde heel licht, bijna onzichtbaar haar hoofd. Henk draaide zijn hoofd om toen hij Teuns blik zag, maar toen had Aukje zichzelf alweer in de plooi. ‘Koffie, Henk?’
‘Nee dank je, Aukje. Ik ben hier maar heel even. En je weet denk ik wel waarom.’
‘Om je lieve tante te zien?’
‘Om mijn lieve tante te vragen waarom ze mijn bouwproject frustreert. Tenminste, dat is wat ik heb gehoord.’
‘Och Henk, mensen zeggen zoveel. Je moet niet-’
‘Lig jij voor die vergunning, Aukje?’
‘Er moeten nog wat puntjes op de i gezet worden, Henk. Stel je voor dat we je vergunning goedkeuren en dat er een paar weken later toch iets mis mee is. Wat denk je dat dat zou betekenen voor je project?’
‘Puntjes op de i,’ zei Henk, terwijl hij met een onderzetter speelde die hij van het barretje had gepakt. Hij keek Teun aan, wierp een blik op Vincent en keek toen naar Aukje. ‘Weet je hoeveel geld er in dat project zit? Bedenk wel, dat is Groenling-geld. Dit is hoe ik deze familie weer groot ga maken. Lieve tante.’
‘Volgende week vergaderen we weer, Henk.’
‘Dan hoop ik dat je die puntjes tegen die tijd gevonden hebt, en anders moet het maar met hoofdletters. Die hebben geen puntjes.’ Hij keek nog een keer naar Teun en Vincent, en zijn ogen vernauwden zich. ‘Nog veel plezier samen,’ en hij draaide zich om.
‘Zie je wel?’ zei Aukje tegen Teun, toen Henk de deur uit was. ‘En daarom vertellen we hem niks.’
6.
‘T-t-t-t-t-t-t-t-tering-tyfus-takketrut!’
Ernest was zich net aan het uitkleden in de badkamer toen hij hoorde hoe zijn telefoon beneden ging.
‘T-t-t-t-t-t-t-t-tering-tyfus-takketrut!’
‘Jaja,’ mompelde hij terwijl hij aan het worstelen was met zijn spijkerbroek.
‘T-t-t-t-t-t-t-t-tering-’
‘Ja?’ zei een mannenstem beneden. Ernest keek geschrokken op.
‘Nee, maar ik zal hem zeggen dat hij terugbelt. Kan ik iets aan hem doorgeven? Prima, zal ik doen.’
Ernest trok zijn kleren weer aan en liep langzaam de trap af met een bamboe rugkrabber in de aanslag.
Onderaan de trap stond een man met zijn handen in zijn zakken. Hij droeg een lange loodgrijze jas, een grijze pantalon met vouw en nette zwarte schoenen. Hij keek naar Ernest en wierp een korte blik op de rugkrabber. ‘Ik vermoed dat dat je ex-vrouw was. Ze klonk geagiteerd. Ik moest iets aan je doorgeven, maar ik weet niet goed hoe ik dat moet doen zonder onbeleefd te worden.’
‘Wie ben jij en wat doe je in mijn huis?’ vroeg Ernest, die de rugkrabber nog iets verder omhoog hield.
De man deed een stap naar voren en pakte in één soepele beweging de rugkrabber uit Ernests hand. De actie had iets vanzelfsprekends in zich, als van iemand die een kleuter iets afpakt waarmee hij niet mag spelen.
‘Ik kom hier namens een klant van je. Hij heeft eens naar je werk gekeken en hij maakt zich zorgen.’
Ernest slikte. Zijn werk als boekhouder hield voornamelijk in dat hij geldbedragen buiten bereik van de fiscus hield. Hij had een handjevol klanten, die allemaal in meer of mindere mate de randen van de wet opzochten, maar hij had er maar eentje die de randen van de wet alleen af en toe van een afstandje bekeek. Vanaf de verkeerde kant, welteverstaan. En dat was de enige klant waarvan hij zich kon voorstellen dat die mannetjes zijn huis binnen zou laten wandelen om een goed gesprek te hebben.
‘Hij hoeft zich geen zorgen te maken,’ zei Ernest.
‘Mijn opdrachtgever bepaalt het liefst zelf over welke dingen hij zich zorgen maakt. De enige manier waarop hij gerustgesteld kan worden,’ zei de man, terwijl hij de rugkrabber bestudeerde, ‘is als ík hem vertel dat zijn problemen zijn opgelost.’
Ernest slikte nog een keer. De afgelopen tijd had hij hier en daar wat meer afgeroomd dan de afspraak was, met het vaste voornemen om de tekorten weer netjes aan te vullen voordat zijn cliënten zouden merken dat er iets miste.
‘Over een paar weken heb ik geld, dan kan ik het aanvullen,’ zei Ernest.
De man keek om zich heen, terwijl hij met de rugkrabber zachtjes in de palm van de andere hand sloeg. Hij leek even na te denken.
‘Weet je Ernest, een zakelijke relatie draait om vertrouwen. En zoals je weet komt dat te voet, en gaat het te paard. Ik moet straks verslag uitbrengen aan mijn opdrachtgever, en als ik aankom met een ‘paar weken’, dan zal hij teleurgesteld zijn. En dat terwijl hij erop vertrouwt dat ik mijn werk goed doe. En terecht, Ernest, want ik doe iedere dag mijn stinkende best. Weet je wat ik doe als ik ‘s ochtends opsta?’ Hij keek Ernest aan alsof hij een antwoord verwachtte, maar ging vervolgens toch zelf verder: ‘Ik kijk in de spiegel en zeg dan tegen mezelf: je bent een topper. Want dat ben ik, Ernest. Ik denk in mogelijkheden, zet die extra stap, ik maak mezelf er nooit makkelijk van af. Want weet je wat er gebeurt als je de kantjes eraf gaat lopen, dingen op de automatische piloot gaat doen, niet meer kijkt naar die stip op de horizon? Kataklop kataklop, Ernest. Dan gaat dat paardje lopen. Dus dit is wat ik denk: over achtenveertig uur heb je drieduizend euro, noem het maar een blijk van vertrouwen. Daarna praten we verder over de rest.’
‘De rest? Maar -’
‘Oh, Ernest,’ de man schudde zijn hoofd, ‘er moet natuurlijk wel iets gecompenseerd worden. Stel je voor dat mijn opdrachtgever mensen zomaar geld van hem laat stelen, en dat het koek en ei is zodra ze het bedrag weer terugbetalen. Dat zou een gekke boel zijn, niet? Kijk, we zijn allemaal mensen, en mensen maken fouten. Dat is helemaal niet erg, maar er moet wel sprake zijn van een verbetercyclus. Een prikkel, zogezegd, om te voorkomen dat dezelfde fout nog een keer gemaakt wordt.’
‘Maar drieduizend euro in twee dagen…’
De man keek Ernest aan met een brede glimlach. ‘Je lijkt me een slimme vent, Ernest, ik denk dat je het kan. Ik geef je vertrouwen. Laten we hopen dat het getrappel van paardenhoeven ons bespaard blijft.’
Hij gaf de krabber terug aan Ernest en legde een hand op zijn schouder.
‘Oh, en vergeet niet je ex-vrouw terug te bellen.’ Na die woorden trok de man de voordeur open en stapte hij naar buiten.
7.
Ernest stapte uit zijn auto, beende naar de voordeur van Aukjes huis en drukte met één hand op de bel, terwijl hij met de andere op de deur bonsde. Voor de volledigheid riep hij ook af en toe Aukjes naam. Dat hield hij een paar minuten vol, totdat er een nieuwsgierig en geïrriteerd hoofd verscheen voor het raam van de buren. Ernest lachte beleefd, stak even zijn hand op, en gebaarde naar de deur. ‘Ze is niet thuis, denk ik,’ zei hij schaapachtig tegen de buurman. Die fronste zijn wenkbrauwen en verdween weer naar binnen.
Ik moet iets, dacht Ernest bij zichzelf. Drieduizend euro, dat kon hij niet in twee dagen tijd bij elkaar boekhouden. Henk zou hem een voorschot van drie mille moeten geven, maar dat zou hij nooit doen als die vergunning er niet door zou komen. En dus had hij Aukje nodig.
Hij zou op haar wachten, besloot hij. Maar hij kon niet bij haar voordeur hangen, dan zou de buurman hem binnen de kortste keren op buurtapp gooien. En dan zou hij al snel worden aangesproken door een wijkagent of een straatposse van mannen in de penopauze. Bovendien, bedacht hij, moest hij Aukje duidelijk maken dat er niet met hem te spotten viel. Hij wilde haar laten zien dat hij een tough guy was, dat je er niet achter wilde komen wat hij met je ging doen als je hem teveel tegen de haren in streek. Zo’n vent als die eerder vandaag nog doodleuk naar binnen was gewandeld en zijn telefoon had opgenomen.
Hij had snel de achterom gevonden. De deur van Aukjes achtertuin zat niet op slot. Ernest verkneukelde zich over Aukjes stupiditeit toen ook de schuifpui moeiteloos open ging. Hij wandelde naar binnen en liet zijn ogen wennen aan het donker. Hij zag een tafel, een open keuken met barretje, een bankstel tegenover een televisie die aan de muur hing.
Hij was op zoek geweest naar een brede fauteuil met een staande schemerlamp ernaast, omdat dat precies was hoe hij de scène in zijn hoofd had zitten: Aukje die haar donkere woonkamer binnenkomt, dan de lamp die plotseling aan gaat en Ernest Scheele die daar onverstoorbaar in de fauteuil zit. Maar zodra zijn blik viel op het machinegeweer boven de tv, was hij de stoel vergeten. Hij wist wat dit was: de rekwisiet van Scarface. Hij had meer dan eens van zijn vader Simon gehoord dat die het object ooit had gekregen van een klant van hem. Toen Simon verkering had gekregen met Aukje had ze het ding van hem geleend, en nadat het uit was gegaan had ze het nooit meer teruggegeven. Omdat het een cadeau was geweest, beweerde zij, en eens gegeven bleef gegeven. Simon had gezegd dat als hij Aukje een wapen cadeau had willen doen, hij wel een handgranaat in haar brievenbus had gedaan.
En hier hing het ding gewoon, aan de muur. Alsof het zo had moeten zijn, dacht Ernest bij zichzelf. Een rekwisiet van Scarface was een klein fortuin waard. Als hij het nu meenam, kon hij Aukje chanteren: beloof dat je de vergunning goedkeurt of je ziet je geliefde mitrailleur niet meer terug. Of misschien beter: zorg maar meteen voor drieduizend euro in contanten. Het zou niet eens helemaal onredelijk zijn, het ding was immers eigenlijk van zijn vader. In zijn nopjes met zijn plan liep hij terug naar zijn auto en legde hij het nepwapen in de achterbak. Voordat hij Aukje zou gaan chanteren, moest hij eerst een goede verstopplek vinden voor het ding. En hij had al een idee waar.
8.
Teun en Aukje keken vanuit de bus toe hoe Vincent de tang op de ketting zette die het hek naar Appelstede op slot hield. ‘Denk je dat hij dit kan zonder zijn duimen af te knippen?’ vroeg Aukje.
‘Beetje respect voor mijn zoon, Auk.’
‘Ik respecteer hem wel Teun, ik maak me alleen zorgen. We zijn allemaal familie, weet je wel?’
Teun keek naar Aukje. ‘We? De laatste keer dat ik checkte was jij net zoveel familie van mij als die hagedis die hier rondloopt. De enige plaats waar jij ooit Groenling-DNA hebt gehad is tussen je benen.’
Aukje lachte. ‘Wat ben je toch fantasieloos, Teun.’
‘Jij vindt jezelf de grootmoefti van de familie. Dat is me duidelijk. Maar weet je Aukje, ik moet daar nog even over nadenken. Oké? Jij houdt ons een dikke worst voor en dat klinkt allemaal hartstikke leuk. Maar deze hier,’ hij hield zijn handen omhoog, met de palmen naar Aukje gekeerd, ‘zijn nog leeg, en ik loop wel het risico om Henk pissig te maken. Dus, beste Aukje, ben ik er nog niet helemaal over uit of wij wel zo ontzettend familie zijn als jij beweert. Maar een paar mooie, glimmende goudstaven, nou, dat zou echt ontzettend helpen. Dus weet je wat, laten we ons voorlopig even daar mee bezig houden.’
Vincent knipte de ketting door en opende het hek.
‘Hier zou het ergens moeten zijn,’ zei Aukje, kijkend op haar telefoon. Zij, Teun en Vincent hadden zich weg gebaand door struikjes en brandnetels en langs lage boompjes met takken op ooghoogte.
‘Weet je het zeker?’ vroeg Teun. ‘Dit ziet er hetzelfde uit als de andere stukken waar we doorheen zijn gewandeld.’
‘Wat had je verwacht, Teun? Een bordje? Een kruis op de grond?’
‘Ik vraag me alleen maar af hoe jij kunt zien dat dit de plek is.’
Aukje keek hem vernietigend aan. ‘Ik dacht dat jij geïnteresseerd was in die vette worst? Dan stel ik voor dat je het denkwerk aan mij overlaat. Kom,’ zei ze tegen Vincent, die twee scheppen in zijn hand had, ‘geef je vader één van die dingen en ga graven.’
‘Een worst?’ zei Vincent. ‘Ik dacht dat we goud aan het zoeken waren.’
Aukje rolde met haar ogen. ‘Laat nou maar eens zien hoe goed je kunt graven. Misschien is het wel je verborgen talent.’
‘En wat ga jij doen?’ vroeg Teun smalend.
‘Denkwerk, Teun. Ik ga nog wat denkwerk doen.’
9.
Ernest veegde het zweet van zijn voorhoofd en bewonderde van een afstandje zijn werk. Met de nijptang uit de gereedschapskist in zijn auto had hij een gat in het hek geknipt waar hij zich waarschijnlijk wel door zou kunnen wurmen. De bouwplaats van Appelstede was aan deze kant niet te zien vanaf de weg. Hij liep naar de Opel om de mitrailleur uit de achterbak te halen. De komende week zou er niets gebeuren op Appelstede. En als alles ging zoals gepland, zou hij het ding morgen weer gewoon op kunnen halen.
10.
‘Je zei ‘hier ergens’, toch?’
‘Klopt, Teun.’
‘En wat is dat, hier ergens? We hebben nu al vijf kuilen gegraven en nog niks gevonden.’
‘Hier ergens is hier in de buurt, Teun. Blijven graven, dan vinden we het vanzelf.’
‘Vanzelf? Zie ik er godverkut uit als iemand die staat te wachten tot dingen vanzelf gebeuren? Mijn oksels klotsen van het zweet.’
‘Zeik niet zo, Teun. Niemand zei dat dit makkelijk zou worden -’
‘En niemand zei dat dit moeilijk zou worden. Ik ben niet gemaakt voor moeilijk, Auk. Klusjes, dealtjes, zwendeltjes, dat is mijn ding. Niet dat gezwoeg, dat wérk.’
Tonk!
‘Pa! Tante!’
‘Wat is het, Vincent?’
‘Volgens mij ligt hier iets!’
11.
Het was een langwerpige kist van donkergroen hout, met metalen handvatten. Teun en Vincent sjorden het ding uit het gat, en plaatsten het voor Aukjes voeten.
‘Kut, hij zit op slot,’ zei Teun.
‘Laat mij maar,’ zei Vincent. Zijn hand verdween achter zijn rug en kwam weer tevoorschijn met een pistool.
‘Je hebt een wàpen meegenomen?’ riep Aukje. ‘Waarom?’
‘Om ons te beschermen, tante. En nu komt hij mooi van pas.’ Hij richtte het pistool op de kist, maar Teun duwde zijn hand omlaag. ‘Idioot!’ siste hij. ‘Je schiet niet zomaar op een kist waarvan je niet eens weet wat er in zit. En weet je hoeveel herrie dat ding maakt? Wil je dat de wouten komen? Doe het weg! En geef me die schep. We rammen dat slot gewoon kapot.’ Hij begon met de schep te beuken op het slot van de kist. Na een keer of tien liet een bevredigend ‘Ping!’ weten dat het slot van de kist was geschoten.
‘Gelukt!’ zei Aukje. Ze duwde Teun aan de kant en deed het deksel van de kist open. Ze keek er in en haar ogen begonnen te glimmen.
‘Zozo,’ zei een mannenstem voor ze, ergens aan de andere kant van de kist. Ze keken alledrie tegelijk op en Vincent richtte het pistool grofweg op de plek waar de stem vandaan was gekomen.
‘Doe dat wapen weg, mafkees,’ zei Henk. Een tel later verscheen hij zelf. Vincent liet het wapen zakken. ‘Je hebt al genoeg problemen zonder dat je ook nog eens iemand neerschiet. Mag ik vragen wat jullie hier aan het doen zijn?’
‘Henk,’ begon Aukje, ‘het is niet wat je denkt…’
‘Oh?’ zei Henk. ‘Dus als ik denk dat jullie met z’n drietjes aan het graven zijn op mijn terrein, Joost weet waarom, maar je hebt er goddomme wel een pistóól bij nodig, dan zit ik er naast? Dat is het niet?’
‘Henk-’ begon Teun, maar Henk hief zijn handen. ‘En jij en die zoon van je Teun, Jezus. Ik geef jullie een klusje waarvoor je bijna niks hoeft te doen En zie, ik knipper met m’n ogen en je verneukt het.’
Teun en Vincent keken schuldbewust naar de grond.
Aukje keek Henk aan. ‘Hoe wist je dat we hier waren?’
‘Er staat een camera bij die poort. Wat denk jij dan? Er staan ook twee beveiligers bij jullie busje, maar ik wilde eerst zelf even kijken wat jullie aan het doen waren. Dus vertel maar: wat zit er in die kist?’
‘Dit,’ zei Aukje. Ze reikte met haar armen in de kist. Ze kwam weer omhoog, met een AR-15 in haar handen.
‘Jezus Christus!’ zei Henk.
12.
Ernest wilde in eerste instantie omdraaien toen hij het geluid hoorde van twee voorwerpen die tegen elkaar werden geslagen. Maar, bedacht hij zich, zou Henk zijn mensen hebben opgedragen om ‘s nachts al clandestien te gaan bouwen? Dat moest haast wel de verklaring zijn. En wat zou het een mooie streek zijn om ze daar op heterdaad bij te betrappen. Als hij Henk er ook nog eens bij kon naaien, kon dit uitje hem misschien nog wel meer op gaan leveren dan drieduizend euro. Hij dook ineen en ging verder in een soort sluipgang, in de richting van waar het geluid vandaan kwam. Ernest Scheele gaat verdomme een keer iets regelen, dacht hij bij zichzelf. Klaar met slappe lul zijn, deze jongen gaat gewoon een keertje dingen voor elkaar krijgen. En zijn vinger gleed onwillekeurig naar de trekker van het nepwapen in zijn handen.
13.
‘Wat is dat, Aukje?’ vroeg Teun timide. Zijn schoonzus was ineens veranderd van een vervelend, bemoeizuchtig mens in een vervelend, bemoeizuchtig mens met een volautomatisch vuurwapen. Het verschil was significant.
Toen begon Aukje te lachen, de onaangename kakellach van een oude vrouw. ‘Dit, heren,’ zei ze toen ze was uitgelachen, ‘is het wapen waarmee Scarface een bloedbad aanricht.’
Teun keek haar niet begrijpend aan. ‘Maar dat ding hangt in je woonkamer.’
‘Het plan van pa was om de bankoverval te plegen met een paar neppistolen. Maar één van zijn handlangers vond dat niet stoer genoeg en regelde een AR-15. Pa protesteerde, maar de anderen vonden hem een lafbek. Als grote leider van de bende moest hij maar met de AR-15 de bank binnen stappen. Uiteindelijk ging hij overstag. Maar hij ruilde het om met het Scarface-geval dat ik van Simon had gekregen.’
‘Dus dat ding dat bij jou aan de muur hangt – ’ zei Teun.
‘Is een echte AR-15. Behalve de granaatwerper, die heeft Anton overgezet.’
‘En hij zit in deze kist omdat…’ ging Teun verder.
‘Ze moesten natuurlijk van hun wapens af. Dus die hebben ze verstopt bij de buit.’
‘Buit, zeg je?’ klonk Henks stem. Hij liep in de richting van de kist. ‘De buit van een bankoverval die mijn opa gepleegd heeft? En die ligt hier, op mijn grondgebied. Dat klinkt interessant.’
‘Oh, klinkt dat interessant?’ zei Aukje. ‘Dat zal best, maar ik heb uitgevogeld waar die buit lag. En Teun en Vincent hebben hem opgegraven.’
‘Op mijn grond,’ herhaalde Henk, ‘zonder mijn toestemming. En de prangende vraag, lieve tante, is waarom jullie dit achter mijn rug om wilden doen. We zijn allemaal familie. Nou ja, jij niet, maar Teun, Vincent en ik zijn de trotse erfgenamen van Antons criminele imperium. Ik zou bijna gaan denken dat jullie mij geen stukje gunnen van de taart die toch vooral van mij is. Weten jullie wel hoeveel moeite ik aan het doen ben om de Groenlings er weer helemaal bovenop te helpen?’
Henk was langzaam dichterbij gekomen, terwijl hij aan het praten was. Plotseling richtte Vincent zijn pistool op hem. ‘Geen stap verder, Henk! Anders schiet ik!’ Teun keek naar zijn zoon. Vincent was gespannen als een veer en het pistool trilde. ‘Jezus,’ siste hij, ‘doe dat ding weg, wil je.’ Maar Vincent bleef Henk onder schot houden.
Aukje keek naar Vincent, en vervolgens naar Henk. Die was blijven staan met zijn handen ter hoogte van zijn middel, handpalmen naar voren. Er verscheen een zuinig lachje op haar gezicht. ‘Onder schot gehouden door je bloedeigen familie. Hoe voelt dat, meneer de Godfather?’
Henk wilde iets zeggen, toen hij geritsel in het struikgewas hoorde. In het maanlicht verscheen plotseling het silhouet van iemand die een mitrailleur vasthield, en die riep: ‘Vertel maar eens wat hier aan de hand is’. Vincent draaide zich om, richtte op de nieuwkomer en haalde de trekker over.
14.
Ernest hoorde mensen praten. Dat moeten de clandestiene bouwvakkers zijn, dacht hij bij zichzelf. Ik moet ze op heterdaad betrappen. Hij sloop door het struikgewas en zag even later de silhouetten van drie mensen. Ze stonden bij een kist en waren aan het praten met een andere persoon. Dat leek Henk wel, dacht Ernest. Oh, dat zou helemaal geweldig zijn. Die zou de schrik van zijn leven krijgen als er ineens iemand uit het struikgewas zou opduiken.
Hij had niet verwacht dat zijn dramatische entree beantwoord zou worden met een kogel die vlak langs zijn hoofd scheerde. Hij schrok. En zijn vinger spande zich om de trekker.
15.
Henk Groenlings oren suisden. Hij vroeg zich af waarom hij op de grond lag. Hij probeerde overeind te komen, maar hij kon alleen zijn hoofd een beetje optillen. Hij probeerde zijn gedachten te ordenen, maar dat lukte ook niet echt. Wat was dat lawaai van daarnet? Waarom lagen er andere mensen op de grond? Hij zag het silhouet van iemand die een mitrailleur vast hield. Hij wist dat hij hem kende, maar wie was het ook alweer? Hij vond het grappig dat hij niet op de naam kon komen, maar toen hij wilde lachen merkte hij dat dat te veel pijn deed. Hij keek naar de anderen op de grond. Die herkende hij wel: Aukje, Teun, Vincent. Ze zagen er niet zo goed uit.
De man met de mitrailleur stond bij een kist. Henk hoorde hem kreet slaken. De man begon dingen uit de kist te halen en in een plastic boodschappentas te doen. Henks blik gleed weer over de figuren op de grond. Hij zag dat Vincent langzaam een arm omhoog deed. Aan het uiteinde van de arm zat een pistool. Langzaam, alsof het hem veel moeite kostte, haalde Vincent de trekker over.
Henks blik gleed verder, naar een steen vlak bij zijn hoofd. Hij keek in de glimmende ogen van een klein zwart beestje met gele stippen.
‘Hé,’ dacht Henk, terwijl hij ergens heel ver weg de knal van Vincents pistool hoorde,
‘is dat geen salamander?’