Ergens in de Veluwezoom
had een boomklever een droom.
Hij dacht: ‘Ik kleef de hele dag wel boom,
maar ‘k ben aan iets nieuws toe.
Het voelt alsof ik wórd gekleefd.
En misschien dat wie geluk nastreeft
dit altijd wel een beetje heeft,
maar ik ben ’t kleven moe.
Ik wil dat mijn bestaan frivool is.
‘k Wil bruisen in de metropolis.
Parijs is waar mijn hart van vol is.
Ik neem een pied-à-terre!’
Hij flaneerde langs de Seine,
at baguettes en madeleines,
zei vol trots en zonder gêne:
‘J’étais un boomklevèr.’
Hij ging naar feesten en uit dansen
met de liederlijke Fransen.
Hij genoot en greep zijn kansen
maar ín hem woedde een gevecht.
Want steeds ging het door zijn kop:
”t voelt alsof ik me verstop.
Want ik loop dan wel rechtop,
maar is het ook oprecht?
’t Werd me weliswaar tot last,
dat gekleef steeds aan die bast,
maar ‘k hield me wél ergens aan vast.
Ik had iets in m’n poten.
Nu ben ik het klokje rond
een bohemien, een vagebond.
Mijn leven is laag bij de grond.
En weet je, het voelt klote.
Ik dacht: mijn kleven is voltooid,
maar ‘k voel me nu mentaal berooid.
En ik weet: aarden zal ik nooit.
Ik moet dit op gaan geven.’
Dus hij vertrok en zocht een boom
ergens in de Veluwezoom.
Hij dacht: ‘Dit is mijn echte droom:
een lang, gelukkig kleven’