een kort verhaal door Wouter Klein Ikkink
1.
Paula Grant keek zorgelijk naar het grote scherm in de controlekamer. Het stond vol met voortdurend veranderende grafieken en tabellen – voor een leek een onbegrijpelijke wirwar, maar voor Grant was het alsof ze naar een goede vriend keek: de centrale energievoorziening van de Basis. Eén blik op het scherm vertelde haar hoe haar vriend het maakte. En vandaag was het duidelijk: niet goed.
Niet dat er meteen reden voor paniek was. Als hoofdingenieur van de centrale had ze lang geleden al geleerd dat angst een slechte raadgever was. Alles had een oorzaak, én een oplossing. Dus bleef ze even naar het scherm kijken, zodat ze de feiten op een rijtje kon zetten. Haar medewerkers keken aan hun bureaus in de controlekamer naar hun eigen schermen. Ook zij wisten dat het geen zin had om op te staan en te roepen dat de module een waarschuwing gaf; dat had iedereen allang gezien.
‘Wat denk je?’ hoorde ze Pol Osborn zeggen. Grant keek opzij naar de assistent hoofdingenieur. ‘Is de koeler weer stuk?’
Grant schudde haar hoofd. ‘Dat zouden we moeten zien aan de temperatuur van één van de componenten. Die is stabiel.’ Ze draaide zich om. ‘Jones, is er in de afgelopen uren een temperatuurschommeling geweest?’ ‘Helemaal niets,’antwoordde Jones van achter haar bureau. ‘Ik ben een test op de sensoren aan het doen, maar ik verwacht niet dat daar iets uit gaat komen.’ Grant bedacht zich weer eens wat een fijn team ze in de loop der jaren had verzameld. Ze hoefde haar mensen niet te vertellen welke data ze moesten checken, dat hadden ze allang zelf bedacht.
‘Een corrupte geheugenmodule?’ ging Osborn verder.
‘Dat is alleen een probleem bij te weinig geheugen. We hebben zat.’ Grant wist dat Osborn de vragen niet stelde omdat hij dom was, maar omdat ze gesteld moesten worden. Toch ergerde ze zich aan Osborns toon, zoals wel vaker de laatste tijd. Toen haar voorganger met pensioen ging, hadden ze allebei hoofdingenieur willen worden. Maar ook al had Osborn betere connecties dan zij, de Raad van Bestuur van de Basis kon uiteindelijk niet om haar heen. Osborn had het daar moeilijk mee, en op de één of andere manier wist hij zijn ongenoegen door te laten klinken in ieder woord dat uit zijn mond kwam. Ironisch genoeg was dat waarschijnlijk waarom hij aan het kortste eind had getrokken. Osborn was intelligent en vakbekwaam, maar ook een eikel. De RvB had de andere ingenieurs op de centrale ook gevraagd wie zij als nieuwe baas wilden en ze vermoedde dat hun steun voor haar de doorslag had gegeven.
‘Misschien iets met het circuit zelf? Een lekkende condensator?’ vroeg Osborn.
‘Zou kunnen,’ antwoordde Grant. ‘maar dan is het een condensator op het moederbord zelf. Anders hadden we ergens een spanningsdip of -piek moeten zien.’
Osborn knikte. De andere ingenieurs hadden de conversatie ook aangehoord. En Grant wist wat ze nu allemaal dachten: als een condensator op het moederbord lekte, konden ze wel eens een heel groot probleem hebben.
De Basis was achthonderd jaar geleden gebouwd als zelfvoorzienende maanbasis. Een kunstmatige kringloop en een biosfeer zorgden voor eten, drinken en zuurstof. De benodigde stroom werd opgewekt door Planum Solaris, een enorme vlakte met zonnepanelen. Niets was ontworpen om het eeuwige leven te hebben; de Basis werd gebouwd in tijden van vrede en voorspoed, nadat de mensheid een vreselijke oorlog had gevoerd. Ze noemden die de Derde Wereldoorlog en de meesten waren het er wel over eens dat het allemaal nogal jammer was geweest van de tijd, de moeite en van alle spullen die kapot waren gemaakt. Ze noemden de na-oorlogse periode niet, zoals de mensen op de Basis nu, het Laatste Interbellum, al was het maar omdat het wel wat pessimistisch is om je eigen tijd een interbellum te noemen. En dat hun verre nakomelingen achthonderd jaar later die oorlog de Proloog zouden noemen, hadden ze ook niet kunnen bedenken.
Na de Laatste Oorlog, die het contact met de Aarde voorgoed beëindigde, hadden de Basisbewoners alles op alles moeten zetten om de boel draaiend te houden. Hele generaties stelden hun leven in dienst van het onderhouden van de Basis met bestaande en nieuwe technieken, en met het vastleggen en doorgeven van hun kennis. En dat gebeurde nog steeds; ‘Kennis is Leven’ was het credo van de Basis. Ieder kind leerde op school hoe de Basis werkte, wat er mis kon gaan en waarom er nooit iets werd weggegooid. Bijvoorbeeld omdat je van oude zonnepanelen met behulp van maanstof, plastic en plantenresten nieuwe panelen kon maken die langer meegingen.
De centrale waar Grant en Osborn nu naar het grote scherm keken, verdeelde de stroom over de algemene ruimtes van de Basis en de woonvertrekken van de zesduizend bewoners – vier keer zoveel als het maximum waar de Basis ooit voor was ontworpen. Het elektriciteitsnet was mee-geëvolueerd met de bevolking, als een soort uitdijende kluwen eigenwijze regenwormen. Het enige dat maakte dat het beheer van de centrale geen rocket science was, was de afwezigheid van raketten. En dat was op dagen dat er niets aan de hand was.
Het scherm toonde nu het beeld van de camera van Robbie, de kleine robot die visuele inspecties kon doen in het binnenste van de centrale. De ingenieurs keken naar de tunnels van printplaten, buizen en draden waardoor Robbie zich richting hoofdmodule begaf. De robot nam zijn tijd; hij was hier voor getraind, en had geleerd voorzichtig te werk te gaan zodat hij niets kapot zou maken. En ook al hadden de AI-experts haar verzekerd dat robots niet zo werkten, Grant verdacht Robbie er van dat hij stiekem genoot van zijn momentjes in de schijnwerpers.
Tot nu toe hadden ze niets gezien dat verklaarde waarom de module inmiddels de ene na de andere waarschuwing gaf. De melding was een verhelderend ‘Waarschuwing: algemene fout!’ en Grant bedankte in gedachten sarcastisch haar voorouders die het moederbord hadden geprogrammeerd.
Urenlang dwaalde Robbie door de centrale, steeds verder in de richting van het centrale moederbord. En hoe langer hij geen grote gebreken zag, hoe nerveuzer de ingenieurs werden. De meeste waren inmiddels weer achter hun bureaus gaan zitten. Een buitenstaander zou hebben gedacht dat ze naar een thriller aan het kijken waren over een nietsvermoedende rots die beslopen wordt door een gletsjer. Toen kwam Robbie bij het moederbord, het kloppende hart van de energiecentrale.
Grant en Osborn slaakten een kreet. Prominent in beeld was een condensator. Daarvan waren er al honderden voorbijgekomen, allemaal verticale cilinders die op dunne pootjes op de printplaat stonden. Alleen was dit meer een bol dan een cilinder. En in de zijkant zat een grote scheur, waar een zwarte, stroperige vloeistof uit lekte. Te oordelen naar de zwarte vlek onder de condensator was dit al een tijdje aan de gang. Koperen baantjes en andere elektronische onderdelen in de buurt van de boosdoener waren er al door aangetast.
Even was het doodstil in de controlekamer. Toen keken Grant en Osborn elkaar aan. Grant sprak als eerste: ‘Nou, dat is mooi kut.’
2.
De leden van de RvB die aan ovalen tafel in de bestuurskamer zaten, keken naar een herhaling van Robbies ontdekking. Grant stond ernaast en lichtte de beelden toe: ‘Een condensator op het moederbord is gebarsten. Herin zit een agressieve chemische substantie. Die lekt uit de condensator en verspreidt zich over het moederbord. Verschillende onderdelen worden nu aangetast en het is een kwestie van tijd voordat een essentieel onderdeel van het moederbord kapot gaat.’
‘Hoeveel tijd?’ vroeg president Harry Canford. Grant antwoordde: ‘Dagen, weken, misschien maanden. Lastig te voorspellen.’ Osborn voegde toe: ‘Maar maanden lijkt waarschijnlijker dan dagen.’ Wat een lul, dacht Grant bij zichzelf. Ze hadden het hier over gehad. Ja, hun inschatting was inderdaad dat het nog wel twee maanden goed zou blijven gaan. Maar het had ze allemaal een goed idee geleken om de urgentie te benadrukken, omdat de besluitvorming van de RvB zelden per ongeluk te snel ging.
‘En is die condensator inmiddels vervangen?’ vroeg vicepresident Halila Benz.
‘Dat kan helaas niet. Als we hem aanraken is de kans groot dat hij helemaal ontploft.’
‘En als dat gebeurt?’ vroeg de president kalm.
‘Dan,’ zei Grant, ‘is het afgelopen met de stroomvoorziening.’
En het moeilijkste deel moet nog komen, dacht Grant bij zichzelf, terwijl ze keek naar de bestuursleden die zich allemaal hadden teruggetrokken op hun eigen mentale eilandje om dit te verwerken. De Basis zonder stroom, dat was einde verhaal. Daarom hadden de ingenieurs de afgelopen twaalf uur koortsachtig zitten werken aan een oplossing. En eigenlijk was er maar één optie. Hoewel, niet helemaal waar. Er waren twee oplossingen: de waardeloze prutsoplossing waar Osborn mee gekomen was, en de échte oplossing. Na lang discussiëren hadden ze afgesproken dat ze die ene oplossing zouden presenteren, maar Grant vroeg zich af waarom ze hier heen was gegaan met Osborn als enige mede-ingenieur. Door de vermoeidheid was ze even vergeten wat een prijswinnende hufter die man kon zijn.
Naarmate de stilte langer duurde, begonnen steeds meer aanwezigen naar het tafelblad te kijken terwijl ze druk bezig waren met onzichtbare vingerhaakwerkjes. Af en toe wierp één van hen een blik op president Canford, die in gedachten verzonken met zijn hand over zijn grijze baard streek. Hij zag eruit als een puzzelaar die bezig is met een hersenkraker; ingespannen en geconcentreerd, vermaakt door de uitdaging, maar niet per se van zijn stuk gebracht door het vooruitzicht dat de wereld zoals hij hem kende zou ophouden te bestaan.
Dat was ook hoe Grant, en iedereen op de Basis, Canford kende. Een onverstoorbare man die uiteindelijk altijd met een oplossing kwam. Hij was er natuurlijk voor getraind; de Canfords waren een bestuurdersdynastie en diverse voorouders van de president hadden in de RvB gezeten. Hij was van jongs af aan gedrild om betrouwbaar te ogen en onverstoorbaarheid uit te stralen. De president van de Basis werd weliswaar gekozen via een complex, getrapt kiesstelsel dat meer leek op een electorale witwasoperatie dan op de democratieën uit de geschiedenisboeken, het was toch handig om als president het vertrouwen van de mensen te hebben. En het werkte, vond Grant. Omdat Canfords hele leven in het teken had gestaan van besturen, was hij er goed in. Hij was intelligent, raakte niet snel in paniek en liet de juiste mensen de juiste dingen doen. Het was zo’n gek systeem nog niet.
Uiteindelijk zei Canford: ‘Jullie hebben dit gisteren ontdekt. En ik ken jullie, Paula, Pol, en ik ken jullie mensen. Jullie hebben tussen de ontdekking en nu hard nagedacht over een oplossing, waarschijnlijk tot vijf minuten voor het begin van deze bijeenkomst.’
Paula knikte. ‘ Klopt, meneer de president.’
‘En heb je zo’n oplossing?’
‘Ik denk het wel, meneer de president.’
Canford kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Maar je hebt nog niet verteld wat het is. Oftewel, hij is niet leuk.’
‘Inderdaad, meneer de president.’
‘En wat is het dan, dat wij zo ontzettend vreselijk zouden vinden dat we liever het voortbestaan van de Basis op het spel zetten?’
Grant slikte. Haar mond voelde kurkdroog. ‘Als we een ander moederbord hebben, kunnen we het vervangen.’
‘En hebben we dat?’
‘Niet hier, meneer.’
‘Maar wel ergens anders?’
‘Ja, meneer de president.’
‘Namelijk?’
‘In de Dode Arm.’
De grijns op het gezicht van de president verdween. Paula had het gevoel dat de temperatuur zojuist twee graden was gedaald.
‘Ik stel voor,’ zei de president op vlakke toon, ‘dat jullie terug gaan naar de tekentafel om een nieuw plan te bedenken.’ Hij stond op en legde beide handen op het tafelblad. ‘We zullen jullie niet lager ophouden.’ En hij beende de kamer uit.
3.
‘Ik zeg je Paula, we hadden plan B moeten presenteren.’ Osborn en Grant liepen door een van de brede gangen die als twintig meter brede spaken van een wiel vanuit de Centrale Koepel naar verschillende andere delen van de basis liepen. Door de partijspoortachtige ramen in de dikke wanden was het zilverachtige maanlandschap zichtbaar.
‘Plan B is geen plan, Pol.’
‘Het levert ons tijd op.’
‘En het is het begin van het einde.’
‘Paula,’ zei Pol, en hij legde zijn hand op haar schouder. Ze stonden stil en Osborn keek haar aan. ‘Hoorde je Canford niet? Hij gaat ons niet toestaan om naar de Dode Arm te gaan.’
‘Hij zal wel moeten!’
‘Paula-’
‘Pol, jouw plan is om een nieuwe routering te maken. Maar realiseer je je wel wat dat betekent? Ja, we lossen het probleem nu op, maar in de toekomst moeten we ieder probleem in de module op die manier moeten oplossen, totdat het niet meer kan. Het zal nooit meer mogelijk zijn om het moederbord te vervangen.’
‘En wie zegt dat er nieuwe problemen op de module komen?’
‘Die ene kapotte condensator zegt dat, Pol! Die zegt namelijk: poepoe, ik ben oud en moe en dus barst ik maar open. En alle andere condensators op datzelfde kutmoederbord zijn net zo oud en moe, Pol! Je hele plan is gebaseerd op de hoop dat deze ene condensator een inferieur specimen is in een vrolijke, fitte populatie van okselfrisse supercondensators!’
‘Was jij net bij dezelfde bijeenkomst als ik, Paula?’ vroeg Osborn sarcastisch. ‘Was er iets aan Canfords reactie dat je niet begreep? De Dode Arm is heilige grond. Niemand gaat er heen. Jouw plan is een illusie.’
Iedere Basisbewoner wist het: de Dode Arm symboliseerde een zwarte bladzijde uit de geschiedenis van de maanbasis. Tweehonderd jaar geleden organiseerde sekteleider Ben Filips een gewapende opstand. Hij wilde alleenheerser van de Basis worden. Zijn leger van gehersenspoelde waanzinnigen richtte een bloedbad aan in de Oostelijke Sector en trok vervolgens richting de Centrale Koepel. Daar werden ze tegengehouden door ordetroepen. Na een urenlang gevecht werd duidelijk dat Filips ging verliezen. Daarop besloot hij explosieven tegen de buitenwand te plaatsen, zodat de druk in de Basis zou wegvallen. Horvath Undike, een vertrouweling van Filips, liep over naar de RvB en waarschuwde ze. Daardoor kon de nooddeur naar de Oostelijke Sector net op tijd gesloten worden. De explosieven gingen af en de sector veranderde in een ravage, maar de rest van de Basis was gered.
In de Oostelijke Sector viel de druk weg. Honderden mensen stierven omdat de lucht uit hun longen werd gezogen, en het bloed uit alle openingen naar buiten spoot. Wie in de buurt van de explosie had gestaan, werd naar buiten geslingerd. De resten van hun lichamen waren vandaag de dag nog te zien op het maanoppervlak, naast de ruïnes van wat nu de Dode Arm heette. Het was een monument dat iedereen eraan herinnerde hoe fragiel de Basis was, en waarom stabiliteit en orde van levensbelang waren. En om die herinnering voor altijd levend te houden, moest het blijven zoals het was. De Dode Arm was verboden terrein.
Maar er was ook een moederbord, dacht Grant. Iedere Sector had zijn eigen sub-centrale, en de Dode Arm had de zijne al een tijdje niet meer gebruikt. De kans dat daar een puntgaaf exemplaar te vinden was waar de Basis weer eeuwen mee vooruit kon, was levensgroot.
4.
Grant wandelde haar woonvertrek in, schonk een glas Maneschijn in en plofte op de bank. Na een marathonsessie van, twaalf, veertien, twintig uur – ze wist niet hoe laat het was, of welke dag precies – hadden de ingenieurs nul resultaat. Grant had iedereen een verplichte rustpauze van zes uur gegeven.
Ze liet haar blik door het grijswitte interieur van de kamer dwalen. Het zachte licht, de muurverwarming, de open keuken met al zijn apparatuur, het was een warme, knusse cocon met alle denkbare comfort. Zesduizend mensen leefden in warmte en luxe, op een koude, donkere, dodelijke zwevende rots. Je zou bijna vergeten dat er helemaal niet zo gek veel hoefde te gebeuren om ze alle zesduizend snel en gruwelijk aan hun einde te laten komen.
Ze schrok wakker van de bel en viel bijna van de bank. Ze had geen idee hoe lang ze geslapen had.
‘Huiskamer, wie staat er voor de deur?’ zei ze. Op het scherm verscheen een vrouwengezicht dat Grant herkende, maar dat ze in haar slaapdronkenschap niet kon thuisbrengen. ‘Doe maar open.’ zei ze.
De deur schoof open en de vrouw wandelde naar binnen. ‘Sorry dat ik stoor,’ zei ze. ‘Kunnen we praten?’
‘Eh. Ik denk het, ja. Wilt u wat drinken?’
‘Nee, dank je,’ was het vriendelijke antwoord, ‘weet je wie ik ben?’
‘Ja,’ zei Grant, terwijl ze met de muis van haar hand tegen haar voorhoofd wreef. ‘Ja en nee. Ik ga koffie maken. Wilt u echt niets?’
Ze glimlachte en schudde met haar hoofd. Toen vroeg ze: ‘Hoeveel slaap heb je de laatste tijd gehad?’
Nou, wilde Grant zeggen, ik was net lekker aan het dutten toen er ineens iemand aanbelde. Maar ze bedacht zich.
Weer die glimlach. ‘Je was natuurlijk net aan het slapen. Sorry, maar ik denk dat dit belangrijk is.’
Grant zette een kopje in de koffiemachine en drukte op de knop. ‘Halila Benz!’ riep ze ineens uit. ‘U bent de vicepresident!’
‘Klopt.’
Grant zette haar beide handen op de keukenbar. ‘Oh god. Heb ik me verslapen? Heb ik de meeting gemist?’ Ze greep naar haar hoofd. ‘Oh, dat-’
‘Nee,’ onderbrak Benz haar, ‘je hebt niets gemist. Ik kom hier op eigen initiatief.’
Grant keek haar vragend aan.
‘Ik ben hier,’ zei Benz, ‘omdat ik denk dat we een kostbare vergissing gaan maken. Ik wil dat voorkomen, maar daar zitten risico’s aan. Daarom wil ik zeker weten dat ik niet degene ben die zich vergist.’
Grant liep met haar koffie naar de bank. Benz ging op de fauteuil tegenover de bank zitten.
‘De Dode Arm,’ begon Benz, en ze keek naar het plafond, ‘is een belangrijke plek voor ons.’
‘Dat weet ik,’zei Grant, ‘maar -’ maar Benz maande haar tot stilte.
‘Ja, je weet natuurlijk dat het belangrijk is. Een gedenkteken voor een cruciaal moment in de geschiedenis van de Basis, een, zo je wil, heilige plek. Maar het is niet alleen dat. De meeste leden van de RvB komen uit families die al generaties lang in het bestuur zitten. Ja, we hebben verkiezingen, en het is mogelijk voor buitenstaanders zoals ik om in de Raad te komen. Maar we leren iedere basisbewoner ook van jongs af aan dat het voordelen heeft om bestuurders te hebben die er hun leven lang op zijn voorbereid en die voortbouwen op eeuwen aan kennis en ervaring. Mensen die besturen als het ware in hun bloed hebben zitten.’
‘Stabiliteit en continuïteit.’ zei Grant, en ze realiseerde zich dat ze een lesje opdreunde.
‘Inderdaad. Daar zorgt het voor. Canford is een stabiele en betrouwbare bestuurder. Ik zou niet snel een betere president kunnen bedenken. Maar voor hem symboliseert de Dode Arm niet zomaar een historische ramp; het staat symbool voor bestuurlijk falen. De Canfords zaten destijds ook in de Raad, en de opstand is een schandvlek op het familieblazoen. En voor de andere oude bestuursdynastieën geldt dat ook. Voor de gewone Basisbewoner herinnert de Dode Arm er aan wat er kan gebeuren als je je laat meeslepen door een maniak; voor de oude bestuurders laat het zien wat er kan gebeuren als je de regie kwijt raakt. Het is een familievloek.’
‘En daarom mag niemand naar de Dode Arm?’ vroeg Grant.
‘De Raad zal het nooit toestaan. Wie gaat wroeten in die zwarte bladzijde van de geschiedenis, roept onheil over de Basis af. Bovendien heeft Osborn een uur geleden een plan B gepresenteerd.’
Grant vloekte binnensmonds. Ze had die rat in zijn kantoor moeten opsluiten. Ze nam een slok koffie en dacht even na. Toen zei ze: ‘Maar u bent hier niet om me te vertellen dat ik niet naar de Dode Arm mag. Dat kan Canford prima zelf.’
‘Dat klopt,’ zei Benz, ‘ik ben hier omdat ik denk dat Canford een fout maakt, en omdat ik er niet volledig op vertrouw dat Osborn enkel het welzijn van de Basis in het oog heeft.’ De twee wisselden een korte blik van verstandhouding uit. ‘Ik ben bereid om veel, misschien wel alles, op te geven om de Basis te redden. Ik wil je helpen. Maar voordat ik dat doe, vraag ik één ding van je.’
‘En dat is?’
‘Kijk me in de ogen,’ zei Benz langzaam, ‘en bezweer me dat we geen keuze hebben.’
5.
Grant was nog nooit in dit deel van de Basis geweest. Hier geen witte, vuilafstotende wanden en geluiddempende vloertegels, maar metaal en klinknagels. De vloer was een rooster, waardoor ze buizen zag lopen. Ook boven haar hoofd liepen leidingen. Het voelde vreemd, clandestien. Aan de andere kant, ze stond ook op het punt iets clandestiens te doen, dus het decor was passend.
Grant werd vergezeld door twee soldaten. Ze vroeg zich af hoe Benz dat had geregeld: militairen zwoeren trouw aan de RvB, en deze missie was een initiatief van de vicepresident zelf. Maar, bedacht Grant, op de Basis word je geen vicepresident als je de regels niet af en toe kunt buigen. De militairen zelf waren vriendelijk en het leek Grant geen goed idee om een conversatie te beginnen met de vraag hoe dat nou precies zat met hun loyaliteit.
Ah ja, loyaliteit, dacht ze, en ze herinnerde zich weer wat een kutstreek Osborn haar geflikt had. Die man had nooit kunnen verkroppen dat ze hoofdingenieur was geworden. En dat hij geduldig had zitten wachten op zijn kans, verbaasde haar niet. Maar dat hij zelfs bereid was om de Basis zelf op het spel te zetten als hij daarmee zijn momentje kreeg, dat had ze niet zien aankomen. Blijkbaar dacht hij dat ze toch nooit toestemming zouden krijgen voor haar plan. En dan kon hij net zo goed de tijd die hem en de zesduizend andere Basisbewoners nog restte doorbrengen als hoofdingenieur.
De voorste soldaat stopte bij een deur met een groot metalen wiel. ‘Hier gaat u zo meteen naar binnen,’zei hij. ‘Voor u zit een klein luik, dat u kunt openen met deze token.’ Hij gaf haar een klein voorwerp. Grant keek hem vragend aan. Een samenzweerderig lachje verscheen op het gezicht van de soldaat. ‘Dit omzeilt de gezichtsherkenning.’ Toen ging hij verder: ‘Er hangt een maanpak met zuurstof klaar.’ De Dode Arm heeft natuurlijk geen kunstmatige atmosfeer, bedacht Grant.
‘Komt u in de Cruiser vooral nergens aan,’ging de soldaat verder, ‘het voertuig wordt van afstand bestuurd. U rijdt met drie andere bemande Cruisers naar Planum Solaris, zogenaamd voor onderhoud. Daar splitst u zich af en rijdt u door een ondiepe greppel naar de Dode Arm, zodat de kans dat u vanuit de Basis wordt gezien minimaal is. Als u binnen vier uur weer in de Cruiser stapt, sluit hij zich aan bij de andere drie en gaat u in colonne terug.’
‘En als ik langer nodig heb?’ vroeg Grant.
‘Laten we hopen dat we daar niet achter hoeven te komen.’
6.
Grant had nog nooit van haar leven in een Cruiser gezeten. Ze was nog nooit van de Basis geweest, net als zo’n zesduizend anderen. De Cruiser danste licht hobbelend over het maanoppervlak. Ze keek opzij, naar het witte gebouw dat de Basis was, en omhoog, naar de zwarte hemel vol sterren. Toen de voertuigen tussen de zonnepanelen van Planum Solaris reden – meters breed en hoog, veel groter dan Grant altijd had gedacht – draaide haar Cruiser ineens naar links. Ze wierp een blik over haar schouder naar de Cruiser die de hele tijd achter haar had gereden. De berijder stak zijn duim omhoog en zij deed hetzelfde.
Met het zachte gezoem van haar Cruiser als enige begeleiding reed ze door de greppel, en achter een klein heuveltje langs. Zo nu en dan zag ze de raampjes van de Basis. Die waren ver weg, maar ze realiseerde zich dat ze niet de hele tijd onzichtbaar was. Deze missie was niet zonder risico.
Ze reed rechtsaf om een heuveltje heen een kleine krater in. Op de tegenoverliggende kraterrand lag een lichaam, op zijn buik, met zijn gezicht begraven in het maanstof. Het witte pak was gescheurd en er zaten donkerrode vlekken op. Een slachtoffer van de ramp, wist Grant. Bij de explosie die een eind maakte aan de opstand, werden tientallen mensen de Oostelijke Sector uit geslingerd. De lucht werd uit hun longen getrokken, de vloeistoffen in hun schedel werden door alle openingen in hun hoofd naar buiten gedrukt en darmen en maag scheurden open. Tegen de tijd dat hun lichamen het maanoppervlak raakten, waren ze allang een gruwelijke dood gestorven. Dit was de eerste keer dat ze met eigen ogen het lijk van een opstandeling zag. Maar ze wist dat het de laatste niet zou zijn.
Om zoveel mogelijk uit het zicht te blijven, reed de Cruiser langs de ruïnes van de Dode Arm, naar het verst gelegen uiteinde. Hier lag de grond bezaaid met lichamen, lichaamsdelen, gescheurde kleding en metalen brokstukken. Eén lijk lag op zijn rug, met zijn gezicht naar boven. De mond en de oogkassen waren donkere gaten. Een ander had een wapen in zijn hand geklemd. Na vijftig meter passeerde ze het deel van de Arm waar de explosie had plaatsgevonden. In de tunnelwand zat een grote, gapende scheur, als de bek van een reusachtig beest. Toen ze langs de opening reed, zag ze een berg van wat alleen maar nog meer lichamen konden zijn. Ze vroeg zich af wat ze binnen zou aantreffen. Ze sprak zichzelf streng toe: ze moest het moederbord vinden en terugbrengen. Anders zou de Basis er binnenkort ook zo uitzien.
Bij het uiteinde van de arm stopte de Cruiser naast een deur in de wand. Een waarschuwingssignaal gaf aan dat Grant haar helm op moest zetten. Het luik opende en Grant zette een voet buiten het voertuig. Voor het eerst in haar leven maakte ze een voetspoor in het maanstof. Nog een stap verder stond ze voor de deur. Ze trok aan rode noodhendel en schoof hem open. Ze zette voorzichtig een stap in de donkere ruimte en de hoofdlamp op haar helm sprong automatisch aan. En haar adem stokte.
Ze stond in een tunnel zoals ze die ook kende van de Basis. Afgezien van het licht van haar hoofdlamp was er enkel het zwakke schijnsel van de maan dat door de patrijspoortachtige ramen naar binnen viel. Maar het was genoeg om de honderden spookachtige witte lappenpoppen op de grond te zien liggen. Sommigen op hun buik, anderen op hun rug. Weer anderen zagen eruit alsof ze zich in hun doodsangst een weg naar buiten hadden proberen te werken door de wand – alsof dat geholpen zou hebben – en weer anderen zaten bijna vredig op de grond, de rug tegen de muur. Hun witte pakken waren allemaal voorzien van een grote rode kraag, van bloed dat vanuit de nu lege, zwarte openingen in hun gezicht naar beneden was gedropen. De meesten lagen in een donkerbruine- of groene vlek. Iets dat ooit smurrie was geweest, maar waar het vocht lang geleden al uit verdampt was.
Op de koude, zuurstofloze maan vond ontbinding nauwelijks plaats. Onder deze omstandigheden gebeurde er maar weinig met een mensenlichaam. Een lijk werd zijn eigen gedenksteen.
Grant herinnerde zichzelf aan haar missie. De Basis redden. Voorkomen dat de maan in een grafmonument veranderde. Ze haalde diep adem, balde haar vuisten en begon te lopen. Ze verlichtte de grond voor haar voeten, om te voorkomen dat ze op één van de lappenpoppen zou stappen.
Langzaam maar zeker wende ze aan het decor. Eén lijk van iemand die honderden jaren geleden een levend, ademend mens was, is indrukwekkend. Twee lijken is erger. Maar als ze met z’n honderden erbij liggen alsof iemand met ze heeft gestrooid, dan geeft het menselijke brein het al snel op om ze stuk voor stuk als een tragedie te beschouwen. Grant had nog steeds een onbestemd, zwaar gevoel, maar het was achtergrondruis bij de taak waar ze zich op concentreerde. Ook toen ze het gapende gat in de tunnelwand passeerde, kon ze de opkomende paniek bedwingen. Onder de opening lag een metershoge berg van lijken en lichaamsdelen. De rebellen waren hier aan stukken gereten door de explosie, of door het plotseling drukverlies richting het gat gezogen. Sommigen waren tegen de wand te pletter geslagen, anderen hadden elkaar verdrukt of waren gespietst op de scherpe kartelranden van de opengeblazen wand. Grant vroeg zich af of rebellenleider Ben Filips ergens in die amorfe hoop lag.
Doorlopen, zei ze tegen zichzelf. Hoe sneller je het moederbord vindt, hoe sneller je weg kunt uit dit door God verlaten knekelhuis.
7.
Het substation van de Dode Arm had dezelfde indeling als die van de andere sectoren op de Basis. Grant wist waar ze moest zijn en hoe ze het moederbord moest demonteren. Ze had het in noppenfolie gewikkeld en in het rugcompartiment van haar pak gestopt. Toen ze terug door de controleruimte liep, viel het licht van haar zaklamp op een klein voorwerp op een bureau. Een geheugenkaartje. Bijna zonder na te denken griste Grant het ding mee. Ze was wel benieuwd wat er op een tweehonderd jaar oude memorycard zou staan. Ze draaide zich om, en struikelde bijna over het lijk dat in de bureaustoel zat.
Toen ze haar adem weer onder controle had, keek Grant nog eens naar het lichaam. Het had een pak aan, net als zij. Door het glas van de helm zag ze een schedel waar nog stukjes huid en haar op zaten. Blijkbaar was er in het luchtdichte pak genoeg zuurstof aanwezig geweest om een keten van ontbindingsprocessen op gang te brengen. Het lijk zat aan het bureau waar de geheugenkaart op had gelegen, alsof hij het al die tijd had bewaakt.
‘Dankjewel,’ zei Grant zachtjes, zonder te weten waarom. En ze ging op weg terug naar de Cruiser.
8.
Grant had zich op tijd bij de andere Cruisers gemeld en in colonne waren ze terug gereden. Ze werd opgevangen door Benz en twee soldaten, die het moederbord van haar hadden overgenomen. ‘Als ik zorg dat Osborn morgen niet op de Centrale is,’had Benz gezegd, ‘kun je dit dan installeren?’ Met andere woorden, zijn de andere ingenieurs te vertrouwen? En Grant had bevestigend geantwoord. Haar mensen waren loyaal.
Nu zat ze weer op haar bank met een glas Maneschijn in de hand. De vorige keer dat ze op diezelfde bank had gezeten, voelde als een eeuwigheid geleden. Toen was ze doodop, nu kon ze niet slapen. Iedere keer als ze haar ogen sloot, zag ze een fragment van haar lugubere spooktocht. Dus keek ze nu naar het scherm op de muur tegenover haar, waar de videobeelden te zien waren die op de geheugenkaart stonden. Het waren beelden van tweehonderd jaar geleden; korte shots, met de losse hand genomen. Een shot van mensen die zij aan zij staan en iets scanderen – iets over ‘gelijkheid’, hoorde Grant. Een beeld van gevechten tussen ordertroepen en mensen die nauwelijks bewapend lijken. Beelden van mensen die een bewusteloze man in veiligheid proberen te brengen, van huilende en schreeuwende mensen met bebloede gezichten, een menigte die bestookt wordt met rookbomen of iets dat daarop lijkt.
Nu kan ik zeker niet meer slapen, dacht Grant.
De beelden werden heftiger, chaotischer. Op één ervan werd de cameraman of -vrouw bijna onder de voet gelopen door de menigte waar hij in stond, op een ander was te zien hoe iemand met bepantsering en een helm met een verduisterd vizier op hem afstormde, wapenstok in de aanslag. Dit is uniek, dacht Grant, een ooggetuigenverslag van de opstand.
De opeenvolgende beelden lieten zien hoe de situatie langzaam maar zeker escaleerde. De rebellen bewapenden zich, begonnen zich te verdedigen tegen de ordepolitie. Nog iets later waren zij het die de charges uitvoerden en waren het de politiemensen die hun posities verdedigden en hun bewusteloze kameraden in veiligheid probeerden te brengen. De rebellen gooiden met brandende projectielen, schoten met iets dat op vuurwapens leek. Levensgevaarlijk, bedacht Grant, in een maanbasis die maar één gat in de wand verwijderd is van de apocalyps.
Op de volgende beelden stond de filmer weer in een menigte. Maar de stemming was geheel omgeslagen. Dit waren geen arrogante guerrilla’s die de ordepolitie terugdrongen. Dit waren mensen in paniek. Vóór ze was de tunnel afgesloten door een witte muur. Ze keken elkaar met grote ogen aan. ‘Wat is er?’, vroeg iemand. ‘Ze hebben ons afgesloten!’ klonk een kreet.
‘Laat ons er door!’
‘Waarom doen jullie dit?’
‘Help ons dan!’
De camera ging alle kanten op en liet de angstige menigte zien. Grant wist dat ze het moment ging zien waarover ze op school de verhalen had gehoord. Het moment waarop rebellenleider Ben Filips uit pure waanzin besloot om de Basis te vernietigen. Dankzij het verraad van Undike en het doortastende optreden van de RvB werd de sector net op tijd afgesloten van de rest van de Basis, die daardoor gespaard bleef.
‘Kijk buiten!’ klonk een stem buiten beeld. De cameraman zwenkte naar de patrijspoorten in de wanden van de tunnel. De mensen vochten om een plaatsje bij een raam, om te kunnen zien wat zich op het maanoppervlak afspeelde.
‘Oh god!’
‘Ze gaan schieten!’
‘Ze maken ons dood!’
Mensen die wegrennen van de ramen, mensen die naar de ramen toe rennen, mensen die wanhopig op de dikke witte muur bonken. Mensen die op hun knieën zakken, de handen in het haar. Geschreeuw, gejammer, gekerm. Chaos. Een wirwar van lichamen, in blinde paniek.
Dan, een flits van buiten. Fel licht valt door de vele patrijspoorten. Dan is het weer donker. Twee seconden heerst de complete stilte van mensen die zich realiseren dat het over en uit is. Dan een klap, een nog fellere lichtflits, de stalen tunnelwand die uiteengereten wordt. De camera valt op de grond. De opname stopt.
Grants hart klopte in haar keel. Ze zat seconden, misschien wel minuten, stokstijf op de bank.
‘Ongelofelijk.’ zei ze tegen niemand. En nog maar eens: ‘Ongelofelijk.’
Ze merkte niet dat er mensen de kamer binnen kwamen gekomen, zo gefixeerd was ze de muur waar ze zojuist de beelden op had gezien.
Toen zei ze: ‘Ze hebben het niet zelf gedaan. Ze zijn vermoord.’
‘Inderdaad,’ zei de stem van president Canford. Grant schrok op. Hij stond met zijn handen in zijn zakken naast de bank, geflankeerd door twee mannen die er uitzagen alsof ze met hun blote handen prima een klein legertje aan Paula Grants de baas konden.
‘Sorry dat ik zo kom binnenvallen,’ zei de president met rustige stem, ‘maar ik ben de afgelopen uren een beetje achter de feiten aan gelopen. Ik probeer een inhaalslag te maken en dat vergt soms wat onconventionele stappen.’
Grant opende haar mond, maar zei niets.
‘Je hebt nogal wat meegemaakt,’ zei Canford met een warme glimlach, ‘en je hebt behoefte aan tekst en uitleg. Dat snap ik. Daarom wil ik dat je met me meekomt.’
‘Waarheen?’ vroeg Grant.
‘Oh Paula’, antwoordde Canford, ‘er zijn in de afgelopen uren mechanismen gaan werken die de Basis lang niet gezien heeft. Je beseft het waarschijnlijk niet, maar jij bent slechts één deeltje in dit krachtenveld. Begrijp me goed, ik neem je niets kwalijk. Je bent ingenieur, geen bestuurder. Maar wat hier op het spel staat is niets minder dan het voortbestaan van onze beschaving, en het is mijn taak om op dat soort momenten het roer in handen te nemen en de koers te bepalen. En voor jou betekent het dat je nu met me meekomt. Waar naartoe, dat zie je vanzelf wel.’
9.
Het verbaasde Grant hoe eenvoudig de vertrekken van de president waren. Hij had meer kamers tot zijn beschikking, en bij vrijwel iedere deur stond een beveiliger, maar de inrichting was simpel. Ze had iets verwacht in de orde van pianovleugels, dikke wandtapijten en porseleinen sierserviezen. Maar Canford was geen man van uiterlijk vertoon. Het meubilair in de kamer waar ze zaten was comfortabel en doelmatig.
Ze zaten tegenover elkaar aan een kleine tafel, Grant met haar benen over elkaar. Canford had de enkel van zijn rechterbeen op de knie van zijn linker gelegd.
‘Ben Filips was een opstandeling,’ zei Canford, en hij keek Grant aan. ‘Dat deel van het verhaal dat je als kind hebt geleerd, is waar.’
‘Maar dat hij zichzelf en zijn volgelingen zou hebben opgeblazen…’ zei Grant.
‘Niet waar.’ zei Canford. Hij zuchtte. Toen stond hij op en begon hij te ijsberen, met zij handen achter zijn rug.
‘De RvB van had de opstand destijds niet aan zien komen. Ze werden volledig verrast en hun reactie was om het met een overdaad aan geweld zo snel mogelijk de kop in te drukken. Dat pakte verkeerd uit. Gematigde hervormingsgezinden sloten zich aan bij de opstand. De rebellen begonnen terug te vechten, wat de RvB alleen maar beantwoordde met nog meer geweld. Een burgeroorlog dreigde.’
‘Een burgeroorlog? Maar…’
‘…dat zou het einde van de Basis betekenen,’ vervolgde Canford. ‘We leven in een blikken doos op een zwevend rotsblok zonder zuurstof. Eén flink gat in de wand en we zijn er allemaal geweest.’
Even was het stil. Toen zei Grant: ‘Dus besloot de RvB tot massamoord.’
Canford keek haar aan. ‘Ik zou graag beweren van niet. Maar de RvB zag geen andere mogelijkheid meer. Het was de rebellen of de hele Basis. Dus sloten ze de Oostelijke Sector af en vuurden ze vanaf het maanoppervlak een raket op de wand af. Honderden mensen stierven.’
‘En er werd een verhaal bedacht.’
‘En er werd een verhaal bedacht. Met als hoofdthema de RvB als hoeder van de stabiliteit op de Basis.’
‘Een leugen.’ zei Grant op koude toon. ‘Er liggen daar honderden lichamen, op een hoop gesmeten alsof het afgedankte poppen zijn. En wij leren onze kinderen dat dat hun eigen stomme schuld was.’
Canford keek Grant aan met een peinzende blik. ‘Weet je wat ik altijd het moeilijkste heb gevonden aan mijn baan?’
Grant antwoordde niet.
‘Liegen. Ik zeg het niet graag, maar als president moet je soms leugens vertellen. Mijn functie is niet de waarheid vertellen, of fouten in de geschiedschrijving herstellen. Ik waak over het welzijn van meer dan zesduizend mensen. Dat is mijn taak.’
‘Maar het is tweehonderd jaar geleden,’ zei Grant. ‘Is het niet tijd om de waarheid te vertellen en die mensen de nagedachtenis te geven die ze verdienen?’
Canford lachte breed, liep naar de tafel toe en zette zijn handen erop. Hij keek Grant recht in de ogen. ‘De waarheid? Die is dat de RvB niet alleen een massamoord heeft gepleegd, maar dat ook nog eens tweehonderd jaar onder de pet heeft gehouden. Maar de waarheid is ook dat de stabiliteit van de Basis is gebaseerd op vertrouwen in de Raad. Als mensen te weten komen wat er in de Dode Arm is gebeurd, lopen we het risico dat dat vertrouwen verdwijnt. En dan stort uiteindelijk alles in.’
‘Dus u liegt omdat mensen u niet meer vertrouwen als u de waarheid vertelt?’
‘Exact.’
‘Maar we kunnen een andere president kiezen. Eentje die niet zo sterk verbonden is met gebeurtenissen in het verleden.’
‘Pah!’ hoonde Canford. ‘Wie dan? Benz zeker?’
‘Bijvoorbeeld.’
De grijns was verdwenen. De blik van de president was ijskoud. ‘Wij Canfords hebben honderden jaren deze Basis gediend. We hebben haar veilig gehouden, beschermd, gered, voor stabiliteit gezorgd. Generaties voor mij hebben zich de beste bestuurders getoond die deze Basis ooit had kunnen hebben, en ik zal er alles aan doen om te zorgen dat generaties na mij hetzelfde zullen doen. Er. Is. Geen. Basis. Zonder. De. Canfords.’
Grant was met stomheid geslagen. Dit was een kant van de bewindspersoon die ze niet eerder had gezien.
Twee mannen met tasers kwamen naast de president staan. ‘Paula Grant,’ zei deze, ‘ik beschuldig je van hoogverraad.’ En tegen de mannen naast hem: ‘Neem haar mee.’
Voordat Grant iets kon zeggen, voelde ze een taser in haar lijf prikken en werd de wereld zwart.
10.
Grant lag vastgesnoerd op een brancard. Ze keek naar de lampen in het plafond die voorbij kwamen, terwijl de brancard voortgeduwd werd door vier mensen in maanpakken.
Het was allemaal één grote waas geweest. Ze had in verhoorkamers gezeten waar mensen die ze nog nooit eerder had gezien haar van leugens beschuldigden, riepen dat er al zoveel verraders hadden bekend dat ze beter zelf ook de waarheid kon vertellen. Vervoerd van cel naar cel, van verhoorkamer naar wachtkamer naar andere cel. Tijdens een tribunaal met geboeide handen tegenover de Raad gestaan en haar onschuld bepleit. Geprobeerd uit te leggen dat de Basis had willen redden. Maar de toeschouwers moesten in bedwang worden gehouden om te voorkomen dat ze haar lynchten. Ze had de geschiedenis verkracht, zei één van de Raadsleden. De doden verstoord, het monument ter nagedachtenis aan een vreselijke gebeurtenis besmeurd. Van haar verhaal dat er een moederbord nodig was om de problemen in de Centrale te verhelpen was niets waar, getuigde Osborn. Ze was een grafschenner, riepen de toeschouwers, een ramptoerist. Een heiligschenner.
Ze sloegen linksaf en wachtten even voor een dubbele deur. De maanpakken stonden onbewogen aan weerszijden van de brancard. Op de achtergrond was het geluid van uitzinnige menigte te horen. De dubbele deur ging open en het gejoel werd luider.
Aan één kant van de Basis stond een dozijn koepelvormige structuren die door gangen met de rest van het complex verbonden waren. Ooit, eeuwen geleden, waren dit de aanmeerplekken voor de vele ruimteveren die pendelden tussen de Aarde en de maan. Inmiddels hadden ze allemaal een andere bestemming: opslag, woonvertrekken, algenkwekerij. En: de Koepel.
Ze gingen nog een dubbele deur door, nog één, en iedere keer werd het geluid luider. Grant wist waar ze naartoe ging. Ze was er vaker geweest, maar dan niet op deze manier.
Langs het grootste gedeelte van de wand van De Koepel liep een glazen wand. Hier achter waren de tribunes. Die boden genoeg ruimte voor alle inwoners van de Basis. Grant wist dat er duizenden mensen stonden te wachten. Waarschijnlijk achter de volgende dubbele deur, of misschien kwam er nog één. Ze wist niet zeker hoe lang de Dodemansrit was, want ze had hem zelf nog nooit gemaakt.
Ze had de Basis willen redden, dacht ze bij zichzelf. En daarbij had ze een gevaarlijke ontdekking gedaan. Eentje die het voortbestaan van de Basis in gevaar bracht, volgens de lezing van Canford. Of het voortbestaan van een dynastie, dacht Grant. Maar wat zij dacht was niet meer belangrijk. Nog even en ze zou helemaal niet meer denken. Ze vroeg zich af wat haar laatste gedachte zou zijn. Kon je zoiets sturen? Maakte het uit?
Nog meer dubbele deuren gingen open en Grant wist dat dat de laatsten waren geweest. De glazen wand was luchtdicht, maar niet geluiddicht. Het gejoel van de toeschouwers was overweldigend. De brancard werd op de rem gezet, en uit haar ooghoeken zag Grant dat de vier mensen in maanpakken wegliepen. Ze lag alleen in het midden van de Koepel, vastgesnoerd en bekeken door vrijwel iedere Basisbewoner. Haar hoofd zat ook vast en ze kon haar ogen niet genoeg bewegen om de mensen op de tribune echt te zien.
‘Stilte!’ klonk de stem van Canford door de speakers. Het gejoel verstomde.
‘Paula Grant, je bent schuldig bevonden aan hoogverraad. Hierop staat de doodstraf. Moge je ziel op een dag vergiffenis krijgen.’
De motoren van de Koepeldeuren begonnen te zoemen. Grant voelde een lichte trilling door de vloer gaan. Het publiek hield zijn adem in.
Toen de open begonnen te schuiven en Grant een kiertje zag, wist ze dat dit het moment was. Door de kier zag ze een kleine blauwe bol, en ze vroeg zich af hoe het inmiddels op de Aarde was. Zouden daar nog mensen lopen, achthonderd jaar na de grote oorlog? Zouden die ook achterbakse spelletjes met elkaar spelen, en elkaar op gruwelijke wijze executeren?
En haar longen werden leeggezogen, en haar lichaamsvloeistoffen drukten zich door alle openingen naar buiten. En ze wist dat dat haar laatste gedachte was geweest.
11.
Dreidl neuriede zachtjes terwijl hij in de avondschemering naar huis liep. In zijn rechterhand bungelden twee levenloze fazanten. Zijn hond liep naast hem op het platgetreden bospad. Het zat hem de laatste tijd mee, dacht hij bij zichzelf. De voorraadkast was vol en Uline zei dat ze waarschijnlijk in verwachting was van de derde. Alles wees op voorspoed en welvaart. ‘Het gaat een goed jaar worden, Vrind,’ zei hij tegen zijn hond, ‘let maar op.’
Hij keek naar de volle maan die al zichtbaar was in de nog blauwe lucht. Als een goede gelovige aanbad hij natuurlijk alle Oppers met enige regelmaat, maar hij had een zwak voor Luna. De schoonheid van een volle maan was wat hem betreft niet te evenaren. En het moest haast wel de maangodin zijn waar hij zijn geluk aan te danken had. In een plotselinge opwelling stopte hij met wandelen, nam hij zijn pet af en dankte hij Luna.
Met een grijns op zijn gezicht liep hij verder. ‘Met de Oppers weet je nooit waar je aan toe bent, Vrind. Maar je kunt ze maar beter een keer te veel dan een keer te weinig bedanken.’ En neuriënd vervolgde Dreidl zijn weg.